Ruim acht jaar na de lancering van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) geeft directeur Katrien Vandermarliere de fakkel door. De bestuurswissel valt samen met de opmaak van een nieuw beleidsplan waarbij de werking wordt geëvalueerd en nieuwe opportuniteiten worden onderzocht. Tijd voor een stand van zaken aan de hand van een vraaggesprek.
In mei 2002 werd u de eerste directeur van het Vlaams Architectuurinstituut. Voordien was u verantwoordelijk voor de architectuurprogrammering bij de Internationale Kunstcampus deSingel. Die professionele omschakeling is een rechtsreeks gevolg van de groeiende politieke aandacht voor architectuur als cultuurgoed. Wat waren de belangrijkste uitdagingen die het op de kaart zetten van een volledig nieuw instituut met zich meebracht?De tentoonstellingen en lezingen in de Internationale Kunstcampus deSingel hebben bijgedragen aan het inschrijven van architectuur in een culturele agenda. Maar op een gegeven ogenblik bleek dat - om de bewustmaking van architectuur door te kunnen drijven en ook de architecten te ondersteunen - andere formules, werkmethodes nodig waren. Het kwam er vooral op aan om snel en met verschillende media, formats en programma’s voor diverse doelgroepen inhoud aan te bieden: rondleidingen, publicaties, workshops, overlegmomenten, het opzetten van werkgroepen, het initiëren van artistieke projecten en het bijeen brengen van partners. Het geheel van dit alles is niet voor allen bekend en veel onzichtbaarder dan bijvoorbeeld de website met architectuurkalender die nu een evidentie lijkt.
Een eerste Dag van de architectuur organiseren op drie maand tijd was een andere niet te onderschatten uitdaging omdat we meteen een grote organisatorische know how moesten opbouwen en doorgeven. Die snelle doorstart met gelijklopende activiteiten op verschillende niveaus gaf ons het elan waarop we zijn blijven doorgaan. Tegelijkertijd vormde dit juist de grootste uitdaging: als intermediair tussen overheid en publiek uiteenlopende doelgroepen bedienen en daarbij voortdurend de juiste toon zetten.
Enerzijds zijn we bij een professioneel publiek pro-actief en kaarten ontwerpthema's aan die door recente ontwikkelingen aan een nieuwe visie toe zijn. Zo lag de snelle afname van het aantal beschikbare bedrijventerreinen in 2003 aan de basis van een focus op duurzame bedrijfsarchitectuur. Nadien hebben we onder meer de publieke ruimte, de problematiek van de stijgende zeespiegel gelinkt aan de planning op zee en in de kustregio, schoolarchitectuur, wederopbouwarchitectuur in de Westhoek gekoppeld aan herinrichting en nieuwbouw op het publieke forum gebracht. Recent richtten we een studiedag rond gebouwen in de zorgsector in. Bedoeling is professionele actoren te mobiliseren, denkwijzen aan te reiken, architectuur op de agenda te zetten.
Anderzijds richten we ons zoals gezegd - met de Dag van de Architectuur maar ook met bijvoorbeeld de programmering rond Renaat Braem - ook naar een breder publiek. Hier is het dan weer van belang om een sterk inhoudelijke boodschap op een heldere manier te communiceren. De methodes en instrumenten verschillen maar de doelstelling blijft voor alle publieksgroepen dezelfde: het bewustmaken van de cultureel-maatschappelijke relevantie van eigentijdse architectuur.
Zijn er in de loop van de jaren accentverschuivingen geweest in de manier waarop die missie – het mediëren ten voordele van architectuur - werd ingevuld? Als er al belangrijke verschuivingen waren zijn die ontstaan vanuit noden en lacunes die we ervoeren bij het goed uitvoeren van onze opdracht. Ik denk aan de workshops architectuurkritiek; we startten die op omdat er een absoluut en blijvend tekort is aan mensen die goed en helder over architectuur kunnen schrijven.
Ook de hele problematiek rond architectuurarchieven was blijven hangen. Vanuit de overheid kwam de vraag om een expertisecentrum op te richten. Dit onderdeel maakte aanvankelijk geen deel uit van onze opdrachtomschrijving maar het was duidelijk dat het een verrijkende inhoudelijke interactie kon teweegbrengen binnen onze werking. In 2003 werd binnen het VAi het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven (CVAa) ondergebracht. Het coördineert de verwerving van archieven, de samenwerking tussen de archiefinstellingen en initieert onderzoek en publieksactiviteiten rond architecturaal erfgoed.
Een mooi voorbeeld van hoe de werking van CVAa en VAi op elkaar kunnen inspelen is het project rond wederopbouwarchitectuur in de Westhoek. De vragen waarmee de Provincie West-Vlaanderen ons aanzocht hadden in de eerste plaats te maken met de bewustmaking van de huidige bewoners, politici en vergunningverleners omtrent de architectonische en landschappelijke waarde van de wederopbouwarchitectuur. Waarom werd toen voor een traditionele bouwstijl gekozen en wat en waarom zou tot op vandaag zinvol zijn om te bewaren of te respecteren bij herinrichting of verbouwingen? Vanuit de studie van de archieven van architecten, aannemers en andere actoren werd een reconstructie gemaakt. Dit project leidde tot zowel wetenschappelijk als ontwerpmatig onderzoek met Labo S, Universiteit Gent. Maar ook allerlei andere formats als een publicatie, rondleidingen, een ontwerpworkshop voor architecten en opleidingen voor gidsen, zorgden ervoor dat het thema op de agenda kwam te staan. Nu twee jaar later is het duidelijk dat die gegenereerde kennis mee aan de basis ligt van nieuwe Plannen van Aanleg en Ruimtelijke Uitvoeringsplannen van een aantal wederopbouwgemeenten. Dit vind ik een bijzonder belangrijke resultante van dit project.
Wat beschouwt u zelf als de belangrijkste verwezenlijking in uw loopbaan als directeur van het VAi? Een voor de hand liggend hoogtepunt is de internationale waardering die we oogstten met de tentoonstelling Kinshasa, The Imaginary City en het winnen van de Gouden Leeuw op de Internationale architectuurbiënnale van Venetië. Maar uiteindelijk zit in elk project wel een ‘hoogtepunt’ of resultaat, het is maar hoe je het bekijkt. Op onze website bijvoorbeeld, wordt nog bijna dagelijks ons lesmateriaal over architectuur voor jongeren geconsulteerd. Dit materiaal is reeds beschikbaar sinds 2004 en beantwoordt nog steeds aan een behoefte.
Soms werden bepaalde thema’s door het VAi geagendeerd met kleine projecten die door anderen grootser en grondiger en met andere middelen zijn opgepakt. Het zijn zaken die op die manier maatschappelijke aandacht en impact kregen. De Kongo-tentoonstelling bijvoorbeeld resulteerde in nieuwe initiatieven en samenwerkingsverbanden van de curatoren met andere culturele instellingen. De aandacht voor wederopbouwarchitectuur heeft voor het eerst een problematiek aangekaart die nu in alle Vlaamse Provincies wordt opgenomen. Wij ervaren ook een heel grote erkentelijkheid van jonge ontwerpers, wiens werk we onder de aandacht brachten onder de vorm van publicaties, projectbezoeken of tentoonstellingen. En de Dag van de Architectuur bracht niet alleen 37 000 bezoekers maar ook 150 enthousiaste vrijwilligers op de been.
Uit al die zaken leid ik af dat we met de ons ter beschikking gestelde middelen wel degelijk een mentaliteitsverandering hebben teweeg gebracht en dat beschouw ik als mijn belangrijkste verwezenlijking. Misschien is die moeilijk te meten of hard te maken aan de hand van cijfers, maar ik ben ervan overtuigd dat het VAi intussen een onmisbare speler is in het veld, als initiator en als cement voor de andere organisaties die hetzelfde doel nastreven.
Het besef dat eigentijdse architectuur een onderdeel van het cultureel erfgoed is, mag dan inderdaad doorgang gevonden hebben, toch blijft het aandeel ervan in de gebouwde omgeving relatief beperkt. Met name in de privé-sector valt de architecturale reflex soms nog ver te zoeken. Ook kwalitatieve initiatieven van stedelijk of verdicht wonen zijn meer uitzondering dan regel. Maakt het publiek de 'doorklik' naar de praktijk wel? Ik denk wel dat een steeds groeiend aantal mensen in architectuur geïnteresseerd is. Het vergt tijd om nieuw - nog niet algemeen aanvaard - gedachtegoed te laten doordringen naar een brede basis. Tussen het sensibiliseren rond architectuur als cultuurgoed en het motiveren tot actie ligt nog een hele weg. Op dit moment is er een attitudewijziging merkbaar bij bouwheren met een maatschappelijke verantwoordelijkheid en zij die bouwen met overheidssubsidies. Die doorbraak is er gekomen na twintig jaar sensibiliseren over het belang van zorgvuldig ontworpen architectuur, maar ook en vooral door de werking en de resultaten van de Vlaams Bouwmeester. De methode van de Open Oproep heeft geleid tot andere realisaties, grotere opdrachten, kansen voor jonge en buitenlandse bureaus en een bewust opdrachtgeverschap. Die complementariteit tussen het VAi en de Vlaams Bouwmeester is ontzettend belangrijk. Je merkt ook dat bouwheren die professioneel op overheids- of bedrijfsniveau hun opdrachtgeverschap serieus nemen, steeds vaker geneigd zijn om dat engagement door te trekken naar privéprojecten. Dat effect zal zich verderzetten in de toekomst.
Na acht jaar directeurschap zet u een stap opzij, maar u verdwijnt niet helemaal uit het vizier. Wat zijn de plannen? Ik blijf met het VAi verbonden en zal er verantwoordelijk zijn voor het tentoonstellingsprogramma dat kadert in een nieuw samenwerkingsverband met de Internationale Kunstcampus deSingel. Het VAi zal als uitvoerend producent de inhoudelijke en artistieke invulling aan het architectuurprogramma voor de komende twee jaar vorm geven. Dit is een verderzetting van de occasionele samenwerking uit het verleden, zoals met de 35m³ Jonge Architectuurtentoonstellingen of de tentoonstelling van Office Kersten Geers David Van Severen tijdens de Internationale architectuurbiënnale van Venetië in 2008.
De beschikbaarheid van de tentoonstellingsruimte in de nieuwe vleugel, de nieuwe kantoren van het VAi, de samenwerkingsverbanden voor een gemeenschappelijke bibliotheek met de Artesis Hogeschool, dit alles zijn elementen die onze publieke zichtbaarheid en actieradius zullen vergroten en die een programmatorische invulling vereisen. Een ander deel van mijn werktijd zal ik besteden aan het ondersteunen van de externe communicatie van de associatie Chris Poulissen Architecten en ingenieur Laurent Ney en Partners.
Hoe zou u, in essentie, de opdracht voor uw opvolger formuleren? De komende jaren zal het erop aankomen om iedereen die met architectuurcultuur begaan is te mobiliseren in het debat om de kloof tussen architectuur en bouwen te dichten. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat we ook beleidsdomeinen buiten cultuur bij dat debat betrekken en responsabiliseren. We moeten blijven werken aan het inzicht dat architectuur en gebouwde omgeving een maatschappelijk belang hebben. In sectoren als zorg en scholenbouw begint de noodzaak aan architecturale meerwaarde stilaan door te sijpelen, maar in de praktijk blijkt het moeilijk om goede ontwerpers en ontwerpen door de complexiteit van het bouwproces te loodsen. De opsplitsing in specialisaties, de regelgeving, de financiering, participatieprocessen, de hele inbedding en de afstemming van al die processen die nodig zijn voor een geslaagd project, daar moet nog aan gewerkt worden.
Op niveau van het Vlaams Architectuurinstituut zelf is het noodzakelijk dat de werking kan doorgroeien en geconsolideerd wordt als noodzakelijke en complementaire speler in de architectuursector. De hele kwestie of het instituut nu al of niet een kunstensteunpunt moet zijn, wat dan de taken specifiek voor architectuur zijn en of dit gecombineerd kan worden met publiekswerking is een ‘beleidsdiscussie’ die soms verlammend heeft verwerkt. Die knoop moet doorgehakt. Maar het is goed om na acht jaar de resultaten van het instituut door te lichten en daarbij ook succesformules in vraag te stellen.
Bron: Caroline Goossens voor
www.vai.be Vlaamsearchitectuur.be wenst Katrien Vandermarliere veel succes met deze nieuwe wending in haar carrière.