De welstandscommissie in Antwerpen viert in 2020 haar 20-jarig bestaan. In juni ging de integrale kwaliteitskamer van start, een hervormde welstandscommissie waar vanuit verschillende disciplines projecten besproken worden. Van 2014 tot 2020 zetelden Koen Drossaert, Yvette Verlinden, Haike Apelt en Koen Van Bockstal als expert in de welstandscommissie. Valerie Van de Velde van het atelier stadsbouwmeester sprak met hen over hun ervaring als lid van de welstandscommissie Antwerpen en hun verwachtingen voor de toekomst. Het integrale interview kan u lezen in de nieuwsbrief van de stadsbouwmeester 128.
Architectura.be werkt aan een podcast rond kwaliteitskamers, waarbij we de vraag stellen hoe wenselijk het is dat architecten zich in een Gecoro of kwaliteitskamer moeten uitspreken over de kwaliteit van het ontwerp en of dit niet de deur openzet voor belangenvermenging. We hebben professor Tom Coppens (UA) al naar de studio gehaald en willen hier in augustus nog meer interviews rond afnemen. Wilt u graag uw mening delen? Laat het ons weten!
De welstandscommissie in Antwerpen viert in 2020 haar 20-jarig bestaan. In 2000 werd de eerste welstandscommissie opgericht in uitvoering van de architectuurnota van 1996, een beleidsvisie met als doel om ruimtelijke kwaliteit in Antwerpen te verankeren. De welstandscommissie geeft advies over de ruimtelijke kwaliteit van een architectuurproject in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning. De leden, externe deskundigen, worden voor vier jaar aangesteld door het stadsbestuur en richten zich op dialoog en advies over de architectuurprojecten, veeleer dan op het louter toetsen aan de relevante regelgeving. Dit doen ze tijdens regelmatige zittingen waarop bouwheer en ontwerper hun project komen voorstellen. Onder het mandaat van Kristiaan Borret (2006-2014) en Christian Rapp (2016-heden) is de welstandscommissie verder uitgegroeid tot een waardevol instrument om te wegen op de architecturale kwaliteit in de stad. In april 2020 besliste de stad om de welstandscommissie te hervormen naar een integrale kwaliteitskamer waar niet enkel de architectuur en beeldkwaliteit worden beoordeeld, maar waar projecten discipline overschrijdend worden bekeken.
Sinds 2014 zetelen Koen Drossaert, Yvette Verlinden, Haike Apelt en Koen Van Bockstal in de welstandscommissie. Dankzij hun trouwe dienst bewijst de commissie nog steeds haar nut in het mooier maken van de stad. Ter gelegenheid van hun afscheid hadden we een gesprek over hun ervaringen de voorbije zes jaar en hun visie op het toekomstig kwaliteitsbeleid.
Wat is volgens jullie de rol van een welstandscommissie of kwaliteitskamer in het algemeen architectuurbeleid van een stad?
Haike Apelt: “Ik denk dat een onafhankelijke commissie die gezamenlijke doelen uitzet, zoals coherentie in verschijning, een heel belangrijk deel van het ruimtelijk beleid van een stad is. Deze doelen moeten de lange termijn op het oog hebben en zorgen voor continuïteit in het architectuurbeleid, voortgedragen door een volgende commissie.”
Koen Van Bockstal: “Volgens mij is de rol van een kwaliteitskamer om te zorgen voor het publieke goed. We maken bouwheren in de stad attent op het feit dat ze een maatschappelijke rol hebben. Je botst in een kwaliteitskamer al snel op de discussie ‘wat is kwaliteit?’. Kwaliteit voor de ene is immers niet de kwaliteit van de andere. Kwaliteit verandert ook elke dag want de maatschappij en dus de sociale en ruimtelijke condities veranderen. Daartegenover staat de lange termijn van een gebouw: je kan er lang van genieten of je kan er lang last van hebben.”
Koen Drossaert: “Ook van de kant van een architectenbureau is een welstandscommissie heel erg waardevol. Je krijgt feedback van collega’s die vanuit een visie naar de opdracht kijken, los van de dagdagelijkse noodwendigheden van het project. En dit in een professionele, maar toch losse setting.”
Yvette Verlinden: “Klopt. Denk maar aan David Chipperfield architects die zich enkele weken geleden aangenaam verrast uitliet over de rechtstreekse vraagstelling van collega-architecten die met eenzelfde blik naar een project kijken. Hij vond dit een zeldzaamheid in de context van architectuurwedstrijden. Ik heb dit beschouwd als een groot compliment.”
Hoe hebben jullie je mandaat in deze welstandscommissie ingevuld?
Yvette Verlinden: “We hadden vrij snel een consistente manier gevonden waarop we naar de projecten keken. Bij alle projecten, of ze nu groot of klein zijn, in de historische binnenstad of buiten de stad liggen, het een woning betreft of een groot infrastructuurproject: onze aanpak is altijd dezelfde geweest. Je vertrekt vanuit de context van de grote schaal en zoomt dan in op het beeld in de stad, de functionaliteit van het plan, de constructie, de materialen tot en met de tektoniek. Dit proces zorgt ervoor dat onze adviezen beargumenteerd zijn, ze zijn niet uit de lucht gegrepen.”
Koen Drossaert: “Het gaat er om enerzijds goede projecten beter te maken en anderzijds een gemeenschappelijke ondergrens te bepalen voor minder ambitieuze projecten. Die ondergrens ligt natuurlijk ook vervat in de bouwcode en andere verordeningen, maar in dialoog met opdrachtgever en architect kom je meestal nog een stap verder.”
Yvette Verlinden: “Absoluut. Een kwaliteitskamer is ook een team dat proactief meedenkt en af en toe zijn stem kan verheffen op het moment dat er naar het beleid toe beslissingen moeten genomen worden. Momenteel is de werking gefocust op projecten die in een eindfase zitten, vlak voor het indienen van de bouwvergunning, maar de algemene beleidslijnen komen minder aan bod in de welstandscommissie.”
Hoe verliep de samenwerking tussen de leden en de medewerkers van de stad?
Koen Drossaert: “De samenwerking met de stadsdiensten was heel prettig. De afgelopen zes jaar heb ik een bedrijfscultuur leren kennen waar ik ongelooflijk veel appreciatie voor heb. Wat me opviel is dat er geen enkel debat is geweest met de stedelijke diensten waarbij de inhoud niet voorop stond. De stad moet dit absoluut koesteren want dit is geen evidentie.”
Koen Van Bockstal: “We spreken niet voor niets over 20 jaar welstandscommissie. Dit maakt deel uit van een algemeen architectuur(cultuur)beleid waar ook bouwmeesters en stedenbeleid toe horen. Cultuur moet je cultiveren. Je moet ze enerzijds behoeden en anderzijds stimuleren. Hier zijn twee gevaren aan verbonden: als je de cultuur te hard behoedt, dan begin je ze te verstikken en te versmachten en word je dogmatisch. Als je ze te hard stimuleert, krijg je overdaad en hyperbolen. De oefening in het vinden van die balans was voor ons de zoektocht naar kwaliteit. Als commissie moet je die oefening blijven maken. Daarom is het goed dat de welstandscommissie wordt vervangen. Kwaliteit wordt niet enkel door dezelfde vier mensen alleen bepaald. De visie moet telkens opnieuw gedefinieerd en aangescherpt worden.”
Hebben jullie nog goede raad voor jullie opvolgers in de integrale kwaliteitskamer?
Koen Van Bockstal: “Ik hoop dat de nieuwe kwaliteitskamer de architectuurcultuur die in de stad en in Vlaanderen aanwezig is verder gaat cultiveren. Jong talent mag hierbij niet vergeten worden. Het is gemakkelijker om te applaudisseren voor een architect als Chipperfield dan voor een onbekend jong bureau. Het is een taak van de kwaliteitskamer om niet alleen de machtige boomstammen en de schitterende takken te behoeden, maar ook de jonge zaailingen te stimuleren en eens over de muur naar de bomen bij de buren te kijken.
Koen Drossaert: “Ik denk dat meer structurele reflectie in de toekomst een meerwaarde kan zijn voor een commissie. Daarnaast ben ik blij met de integratie van erfgoed als aparte discipline in de nieuwe kwaliteitskamer. Ik denk dat dit een absolute meerwaarde vormt voor het advies. Tegelijkertijd moet erover gewaakt worden dat door de uitgebreide scope een te verregaande verbreding en misschien verschraling van het debat optreedt. Diepgang blijft nodig. ”
Haike Apelt: “Klopt. Met een meer divers samengestelde commissie is dialoog nog belangrijker, niet enkel over de inhoud, i.e. het specifieke project, maar ook over principiële vragen betreffende het beeld van de stad. Daarbij zal de centrale vraagstelling overeind moeten blijven, met name de discussie over het belang van een project voor de openbare ruimte. Over die vier expertises heen zullen een aantal principes gedefinieerd moeten worden telkens vanuit die ervaring van de openbare ruimte.”