Eind september 2011 vond op de Expo 60+-zorgbeurs in Mechelen een erg interessant architectendebat plaats omtrent de mogelijke (meer)waarde van architectuur voor zorginstellingen en de benodigde kwaliteiten van het woonzorgcentrum van de toekomst. Onze eigen Rik Neven modereerde en legde panelleden Jorden Goossenaerts (RDBM), Michaël Gervais (EON), Stéphane Vermeulen (VK) en Tom Verschueren (DMVA architecten) enkele brandend actuele vragen voor. De antwoorden waren even breed als divers, wat aantoont dat er momenteel heel wat beweegt inzake zorggerelateerd bouwen. Dit najaar zullen er dan ook nieuwe debatten volgen, eveneens gemodereerd door Rik Neven. Hierbij zullen renovaties in de zorgsector en de mogelijkheid tot passiefbouw centraal staan.
“Iedereen zoekt naar het beste, maar wat is het beste?” vroeg Patrick T’Seyen van beursorganisator Probis zich luidop af wanneer hij het architectendebat op de openingsdag van Expo 60+ inleidde. Hiermee zette hij de toon voor een boeiende discussie tussen meer (EON, VK) en minder gespecialiseerde architecten (RDBM, DMVA architecten) die elk een eigen visie hebben op het moderne woonzorggegeven. Zij beseffen allen als de beste dat een zorginstelling niet enkel fungeert als omhulsel voor de zorgverstrekking an sich, maar dat het daarentegen vooral een doordacht ontworpen gebouw is dat in grote mate de leefomgeving – en dus ook de levenskwaliteit – van de bewoners bepaalt. De rol van de architect is met andere woorden van cruciaal belang, maar over hoe die rol juist ingevuld moet worden, is men het niet altijd eens. Een van de eerste zaken waar het panel mee geconfronteerd werd, waren dan ook de omstreden uitspraken van de Vlaamse Bouwmeester over de – volgens hem – weinig opwindende Vlaamse ziekenhuisarchitectuur.
Peter Swinnen meent dat gespecialiseerde bureaus vaak te veel vasthouden aan geijkte formules. Hij rekent dan ook op jonge, onervaren bureaus om ‘out of the box’ te denken en een grootscheepse vernieuwingsbeweging op gang te brengen binnen de zorgsector. Zijn jullie het met hem eens?
Vermeulen: Ik kan hem daar deels in volgen. Natuurlijk komen zijn uitspraken een beetje ruw over, maar ik begrijp waar hij naartoe wil. Als je kijkt naar het patrimonium van de laatste tien à twintig jaar, kan je alleen maar concluderen dat er aan de architectuur van dit type gebouwen veel te weinig aandacht is besteed. Vroeger was het ontwerpen van een zorgcomplex een zaak van enkele geprivilegieerde studiebureaus, maar de laatste tijd is het tij gekeerd: jonge, dynamische bureaus wagen hun kans en maken er soms echte juweeltjes van. Doordat ze meestal ook wat kleiner zijn en dus een eenvoudigere structuur hebben, besteden ze meer aandacht aan de specifieke architecturale kwaliteiten van hun gebouwen. Wanneer je erin slaagt om jongere architecten te begeesteren met het maatschappelijk verantwoorde denkproces dat bij het ontwerpen van een woonzorgcentrum komt kijken, kan je ze kneden en ze op termijn de evolutie naar complexere zorginstellingen (een psychiatrie of een ziekenhuis) laten doormaken. Dit is op zich zeer waardevol.
Verschueren: Ik deel die mening. Na in het verleden al twee woonzorgcentra te hebben ontworpen, zijn we er met DMVA architecten momenteel weer twee aan het ontwerpen, en je hebt toch wel een zekere basis nodig om van start te kunnen gaan. Je moet daar natuurlijk in groeien, maar ik meen dat we – doordat we op alle fronten van de moderne architectuur actief zijn – met onze progressieve kijk bepaalde vastgeroeste ideeën kunnen ontwrichten. We toetsen onze nieuwe concepten wel altijd eerst bij mensen die meer vertrouwd zijn met die manier van bouwen. We denken lang na over hoe we onze opgedane kennis optimaal in een concrete bouwaanvraag kunnen gieten, dus je kan wel stellen dat we in vergelijking met de andere bureaus hier aan tafel waarschijnlijk dubbel zoveel tijd besteden aan zulke projecten.
Goossenaerts: Het lijkt me toch van belang om er een en/en-verhaal van te maken in plaats van en/of. ‘Out of the box’ denken lijkt me zeer belangrijk om tot frisse, vernieuwende ideeën te komen. Ik ben ervan overtuigd dat dit in elke omgeving kan: zowel de pas opgestarte als de gevestigde bureaus moeten hiertoe in staat zijn. Alles draait echter rond de manier waarop je het aanpakt. Wanneer je als nieuw bureau een moeilijke taak tot een goed einde brengt, kan je grensverleggend zijn. Ook gevestigde bureaus hebben zo’n nieuwe wind trouwens hard nodig. Ons bureau (RDBM) heeft bewust gekozen voor een gezonde mix van vernieuwing en ervaring. Door op een doordachte manier bepaalde bureaus over te nemen, hebben we een schat aan knowhow en ervaring opgebouwd. Tegelijkertijd blijven we architectuur ook zeer kritisch benaderen en komen we – met die knowhow als back-up – tot nieuwe, gefundeerde invullingen.
De voornaamste kritiek jegens de bouwmeester was dat hij zich te veel op het conceptuele aspect richt en dat hij bij het spreken van die woorden voorbijging aan de praktische uitvoerbaarheid. Is het voor een jonge architect niet erg moeilijk om dat zorggerelateerd bouwen onder de knie te krijgen?
Gervais: Het is inderdaad heel moeilijk om de regels omtrent ruimtelijke ordening, brandveiligheid, welzijn, enz. op te volgen en met elkaar in overeenstemming te brengen. Als je als jonge architect aan één van deze aspecten voorbijgaat, steven je in feite af op een regelrechte ramp. Je leert het vak dus echt met vallen en opstaan, wat natuurlijk maakt dat je zorgprojecten in het begin niet bijster vlot verlopen.