In architectenkringen zijn architectuurwedstrijden dikwijls voer voor discussie, zoals gebleken op het Architectencongres. Bieden ze unieke kansen of brengen ze jonge bureaus net in de problemen? Komen ze de architecturale kwaliteit ten goede of wordt er te veel geselecteerd op basis van prijs? En hoe moet je omgaan met de financiële risico’s die ontwerpcompetities onvermijdelijk met zich meebrengen? We vroegen het aan drie ervaringsdeskundigen: Massimo Pignanelli (UAU Collectiv), Peter Bernaerts (Dertien12) en Raf Snoekx (De Gouden Liniaal Architecten).
Ontwerpcompetities zijn voor heel wat Vlaamse architectenbureaus dagelijkse realiteit. ‘Maar is iedereen altijd even enthousiast over die wedstrijdcultuur?’, vroegen we ons af. “Wij zijn alvast voorstander”, geeft Peter Bernaerts aan. “Architectuurwedstrijden lopen als een rode draad doorheen ons portfolio. Via wedstrijden kom je in contact met interessante, gevarieerde programma’s die je anders misschien nooit zou kunnen realiseren. Het is enorm interessant en motiverend om bijzondere gebouwen met een mix aan functies in elkaar te puzzelen. Zo hebben we als jong bureau bijvoorbeeld al een moderne topsporthal kunnen realiseren, een belangrijke mijlpaal die ons een enorme impuls gegeven heeft.”
Ook Raf Snoekx benadrukt dat de groei en ontwikkeling van zijn bureau grotendeels te danken is aan (het winnen van) architectuurwedstrijden. “Om als jong bureau zonder referenties een publiek gebouw of een andere bijzondere realisatie te kunnen ontwerpen, ben je simpelweg afhankelijk van wedstrijden. Bovendien houden ze je scherp omdat je gedwongen wordt om alles op alles te zetten. Zo kan je als architect grenzen verleggen.”
Toch kunnen architectuurwedstrijden ook teleurstelling met zich meebrengen, zeker als je na weken hard labeur te horen krijgt dat je ontwerp niet weerhouden is. Bij Massimo Pignanelli is er dan ook sprake van een haat-liefdeverhouding: “Zeker voor jongere architecten bieden ontwerpcompetities mooie kansen. Als je wint, zet je meteen een aantal stappen vooruit, terwijl je anders een aantal jaar zou moeten werken om dezelfde status te bereiken. Maar heel vaak krijg je niets of te weinig betaald maar het maken van het wedstrijdontwerp, en als er dan al sprake is van een vergoeding dekt ze nooit volledig alle kosten. Waarom we ons toch zo vaak engageren voor ontwerpwedstrijden? Omdat we verliefd geworden zijn op een project. Als je een mooie opdracht misloopt, kan het verdriet dan ook zeer groot zijn. Alsof je vriendinnetje het net heeft uitgemaakt… “
Financieel risico
Zoals hierboven aangestipt, worden architecten vaak niet of te weinig vergoed voor het aanleveren van een ontwerp. Deelnemen aan wedstrijden is per definitie verlieslatend. Een financiële slag om de arm houden, is dan ook aangewezen. “Bij UAU Collectiv voorzien we steeds een budget voor ontwerpcompetities”, vertelt Massimo. “We winnen gemiddeld zeven op de tien wedstrijden. Een kwestie van geluk zou je denken, maar er zit meer achter. Vooraleer we meedoen, onderzoeken we hoe groot onze kansen zijn. En als we twee achtereenvolgende keren niet winnen, nemen we de tijd om opnieuw wat reserve op te bouwen. Zeker niet evident, want de passie is zo groot dat het niet altijd makkelijk is om mooie kansen te laten schieten!”
Ook De Gouden Liniaal gaat doorgaans zeer berekend te werk als het aankomt op architectuurwedstrijden. “Uiteindelijk is het een kwestie van pre- en nacalculatie. Quasi elke opdracht is interessant en verleidelijk, maar het aantal werkuren ligt altijd een stuk hoger dan vooraf begroot. Als een wedstrijd voldoet aan onze criteria (bijvoorbeeld goede jurering) durven we het risico iets sneller te nemen, maar over het algemeen zijn we toch vrij voorzichtig”, aldus Raf Snoekx.
Peter Bernaerts en zijn collega’s bij Dertien12 volgen hun buikgevoel bij het inschatten van de financiële risico’s, al mag de intuïtie het nooit volledig overnemen: “Soms moet je het ingecalculeerde aantal werkuren durven overschrijden als een bepaalde wedstrijd unieke kansen met zich meebrengt. Maar het is voortdurend afwegen. Aangezien het gemiddeld drie à vier jaar duurt voor de uitvoeringsfase aanbreekt, is de financiële return niet onmiddellijk beschikbaar. Als architect moet je dus steeds het bredere plaatje zien en op lange termijn kunnen denken.”
Bevorderlijk voor de kwaliteit?
Het uiteindelijke doel van ontwerpcompetities is de architecturale kwaliteit bevorderen. Maar is dit ook altijd het geval? Of schieten sommige opdrachtgevers dat doel net voorbij? “Op ontwerpniveau komen architectuurwedstrijden de kwaliteit ten goede omdat je als architect wordt uitgedaagd om alles uit de kast te halen”, meent Raf Snoekx. “Maar als de opdrachtgever zich laat betoveren door de spectaculaire renderings die in de wedstrijdfase circuleren, bestaat de kans dat hij de intrinsieke kwaliteit van het project wat uit het oog verliest. Het is van belang om verder te kijken dan de manier waarop een ontwerp gepresenteerd wordt en een oordeel te vellen op basis van cruciale aspecten zoals het concept, het plan en de meerwaarde voor de uiteindelijke gebruikers. Voor opdrachtgevers is het hoe dan ook interessant om zeer uiteenlopende vertalingen van hun beoogde programma te krijgen, zodat ze er finaal het beste project kunnen uitpikken.”
Massimo Pignanelli is het volledig eens met deze visie en onderstreept dat er een belangrijke correlatie bestaat met het vooropgestelde ereloon. Als de focus van de opdrachtgever te veel op het financiële aspect ligt, zal de uiteindelijke kwaliteit lager liggen, stelt hij: “Soms is een bepaald ontwerp ietsje duurder maar kwalitatief stukken beter (bijvoorbeeld doordat het een hele buurt opwaardeert) en wint toch de goedkopere variant, waarna het project in de praktijk niet blijkt te werken. We snappen wel dat prijs een cruciale (en objectief meetbare) parameter is, maar het architecturale niveau moet in principe altijd overheersen. Een correcte verloning zou helpen, want nu moeten we voortdurend bezorgd zijn of we er niet te veel tijd en energie insteken, waardoor je in zekere zin toch met de rem op werkt. Als je er voluit voor kan gaan, kom je hoe dan ook tot een beter resultaat.”
Suggesties ter verbetering
Tijd voor de hamvraag: zijn er binnen de Vlaamse wedstrijdcultuur zaken die voor verbetering vatbaar zijn? Een goede jurering blijkt voor onze architecten alvast een absolute must. “Soms dien je een vuistdik dossier in waar je maandenlang aan gewerkt hebt en mag je het niet eens gaan toelichten. Terwijl dat jury’s net helpt om een gefundeerd oordeel te vellen”, weet Massimo Pignanelli. Ook Peter Bernaerts en Raf Snoekx hechten veel belang aan mondelinge verdediging: “We vinden het contact met de opdrachtgevers net het allerbelangrijkste omdat je enkel zo de bestaande behoeften, gevoeligheden en aandachtspunten kan vertalen naar een gepersonaliseerd ontwerp. Tenzij er sprake is van een minutieuze schriftelijke projectdefinitie opteren we dus steeds voor opdrachten waarbij rechtstreeks contact met de opdrachtgever mogelijk is.”
Andere verzuchtingen zijn de bezoldiging en de juryverslagen, die vaak aan de magere kant zijn. “Als je een wedstrijd organiseert gaat het om de architecturale kwaliteit en dan staat daar gewoon een correct ereloon tegenover”, stelt Peter Bernaerts. “Voorts zijn de juryverslagen niet altijd even uitgebreid of gefundeerd, en dat kan best frustrerend zijn. Als je niet als winnaar uit de bus komt, wil je er als architect tenminste iets uit leren met het oog op de toekomst.” Raf Snoekx haakt hierop in door te benadrukken dat een architectuurwedstrijd zeker niet te vrijblijvend mag zijn. “Het mag geen gemakkelijkheidsoplossing zijn om architectenbureaus voor weinig of geen geld inspanningen te laten leveren en zo tot een ontwerp te komen dat ‘goed genoeg’ is. De meest correcte procedure lijkt ons een selectiefase waarin men zich met een minimum aan inspanning kandidaat kan stellen (bijvoorbeeld een korte motivatienota), waarna drie à vijf bureaus tegen bezoldiging een offerte en een ontwerp mogen indienen.”
Massimo Pignanelli stipt tot slot aan dat de voorwaarden tot deelname soms veel te streng zijn, waardoor jonge, minder ervaren ontwerpers a priori uit de boot vallen. “Terwijl zij toch evengoed hun vak kennen en prima ideeën kunnen hebben! De macht van de opdrachtgevers is groot, en daar stellen we ons als architecten misschien te weinig vragen bij. We klagen allemaal over wedstrijden, maar iedereen doet mee. Niemand heeft het lef om te weigeren, want dan val je uit de boot. En zo dragen we in zekere zin zelf bij aan onze onzekere situatie en de uitholling van ons metier.”
Tips voor architecten
Tips voor uitschrijvers van wedstrijden