"Behoeft de EPB-regelgeving na 10 jaar een nieuwe maar bijkomend te bepalen ’S-Factor’?"

Een vraag die architect-ingenieur Rik Van Rossen zich stelt. In het antwoord dat hij formuleert, komt hij alvast tot de volgende conclusie: "Wat de EPB-regelgeving na 10 jaar vooral behoeft, is méér inzicht in de wijze hoe men voor de diverse te berekenen primaire energieverbruiken minder E-punten bekomt, en vooral hoe men de netto energiebehoefte voor ruimteverwarming en –ventilatie zo klein mogelijk houdt." 

Ingevolge de Europese energieprestatierichtlijn (EPBD) van 2001 stelde Vlaanderen in 2006 voor nieuwbouw een EPB-regelgeving in met ventilatie- en isolatie-eisen en K-peil voor het hele gebouw, sinds 2007 ook een E-peil voor kantoren/scholen en wonen (collectief woongebouw, eengezinswoning, appartement), werden vanaf 2010 de isolatie en K-peil eisen tot andere gebouwen uitgebreid en de E-peil eis voor wonen verscherpt van E100 naar E80. In 2012 werd voor wonen een jaarlijkse netto energiebehoefte van maximaal 70 kWh/m² vloer ingesteld als bijkomende eis, en kwam ook voor kantoren/scholen de E-peil eis op E80; in 2013 werd dat E70.

In 2014 kwam die E-peil eis op E60 maar schiep voor wonen een nuancering van de maximale jaarlijkse netto energiebehoefte in functie van ‘compactheid’ een probleem.

Het heet dat de EPB met zijn huidige eisen de kleine en rijwoningen met hun hogere ‘compactheid’ benadeelt.

Er is in 2015 een studie verricht die voorstelt om het K-peil (waarvoor ‘compactheid’ dienend is als criterium) te vervangen door een nieuwe ‘schilindicator’ of ’S-Factor’ die (anders dan het K-peil dat voor het geheel van een gebouw enkel op de warmtetransmissie-eigenschap van de ‘schil’ focust) ook met andere ‘schil’eigenschappen zoals zonnewinsten en luchtdichtheid en infiltratieverlies rekening houdt maar niet met interne winsten en met installatiekeuze en -concept voor verwarming/koeling en ventilatie, en daartoe zelfs abstractie maakt van de hygiënische ventilatiebehoefte.

Enige analyse inzake die ’S-Factor’ laat toe om deze een dwaling te noemen.

De noodzaak of wenselijkheid van die ’S-Factor’ moet worden bekeken naar conformiteit met het EPB-decreet en de doelstelling ervan (gebouwen ten behoeve van het gebruik door mensen) en met de voor de EPBD richtlijn dienende EN ISO normen, en naar de al in de norm NBN B62-002: 2008 voorhanden mogelijkheden om met parameters uitdrukking te geven aan ‘schil’kenmerken zonder afbreuk te doen aan wat er in de EPB berekening echt toe doet voor de jaarlijkse netto energiebehoefte (NEB) per m² vloer voor ruimteverwarming en ventilatie.

1. De Europese energieprestatierichtlijn EPBD doet het jaarlijks primaire energieverbruik uitdrukken in kWh/m²vloer.

Nationale en/of regionale EPB-eisen kunnen gewoon in kWh/(m²vloer.jaar) worden uitgedrukt voor bepaalde soorten gebouwen en/of ‘wooneenheden’ (eengezinswoningen en appartementen). Er is geen reden tot de omweg via een referentieverbruik E100 dat behept is met de voor appartementen bestaande ongeschiktheid van de in het referentieverbruik E100 besloten liggende compactheidskenmerken V en AT.

Niet toevallig zijn V en AT grootheden die dienen voor ‘compactheid’ (V/AT). Maar ‘compactheid’ is bij appartementen niet gedefinieerd en dus ongeschikt om er transmissiewarmteoverdracht van te beoordelen tegenover deze bij eengezinswoningen, van rijwoningen en kleine compacte woningen tot grote nog meer ‘compacte’ woningen, of van woningen van grote tot kleinere ‘vormefficiëntie’.

Dat gebrek aan geschiktheid gaf al aanleiding, in het EPB-decreet zelf, tot wijziging in de uitdrukking van E100.

Maar zulk gebrek verhelpt men best door af te zien van het uitdrukken van referentiepeil en-verbruik E100, en door de eisen inzake het totale jaarlijks primair energieverbruik per soort gebouw te stellen in kWh/m²vloer.

 

  1. Dat K-peil en ‘compactheid’ niet voor appartementen gelden en dat generlei ‘vormefficiëntie’parameter of zelfs warmteoverdrachtparameter iets zegt over andere ‘schil’kenmerken zoals zonnewinsten en luchtdichtheid, is geen argument voor het afvoeren van het K-peil en het invoeren van een voor de ‘schil’ nieuwe ’S-Factor’
  • die geenszins een (dimensieloze) ‘factor’ is maar wel een coëfficiënt waarvoor alweer nieuwe doch fictieve warmtebalansen te maken zijn waarin wèl infiltratieverliezen en zonnewinsten mee te rekenen zijn maar niet de interne winsten en de verliezen door hygiënische ventilatie en warmtebehoefte ervan.
  • waarvoor alweer een nieuwe ‘notional bol’ oppervlaktegrootheid bijkomend te bepalen is die echter op geen enkele wijze gerelateerd is aan de zowel voor de Europese richtlijn als voor de EPB zelf te bepalen vloeroppervlakte Af  die ook voor het energieprestatiecertificaat (EPC) dienend is.
  • waarvoor alweer nieuwe maar fictieve warmtebalansen bijkomend te maken zijn waarover alleen maar vermeend wordt dat ze over de ‘schil’ iets nuttigs kunnen leren dat niet reeds in NBN B62-002:2008 voorhanden is voor alle schilkenmerken inzake transmissie- en ventilatiewarmteoverdracht en wat deze te betekenen hebben in de werkelijk voor EPB te maken warmtebalansen inzake verwarming en koeling.

Als men voor de ‘schil’ een nieuwe normalisatie wenst kan men dat beter doen met parameters die in NBN B62-002:2008 al voorhanden zijn voor ‘schil’kenmerken inzake transmissie- en ventilatiewarmteoverdracht, en hoeft men daar enkel nog een zonnewinstenparameter aan toe te voegen.

 

2. Het EPB-decreet en -besluit stellen dat de eisen gelden voor gebouwen gebruikt ten behoeve van mensen.

Dat geldt voor alles wat de Bijlage 1 (EPW) van het EPB-besluit omvat de verplichting om in de te maken maandbalansen de hygiënische ventilatie mee te rekenen ten behoeve van mensen voor wie het gebruik van het gebouw bedoeld is, en ook interne winsten mee te rekenen.

Abstractie maken van de ventilatiesysteemkeuze en van de hygiënische ventilatiebehoefte kan de bedoeling hebben om de (bij keuze van een systeem waarvoor een debietreductiefactor mag gelden) vaak als gigantisch voorgespiegelde E-puntenwinst te negeren.

Maar het voordeel daarvan is onbestaande, omdat de alweer nieuwe doch fictieve warmtebalansen bij abstractie van hygiënische ventilatiebehoefte en ventilatiesysteemkeuze niets kunnen leren over de voor verwarming werkelijk voor EPB te maken warmtebalansen.

Waarom niet gewoon de totale ventilatiewarmteoverdrachtparameter Hv/Af bepalen voor enerzijds een systeem A zonder debietreductiefactor en met een bepaalde m-factor, en anderzijds voor een systeem D met warmterecuperatie met rendement bvb 0,85 en met m-factor 1,5 ?

Dan kan men voor beide ventilatiesystemen de totale ventilatiewarmteoverdrachtparameter Hv/Af afwegen tegenover de transmissiewarmteoverdrachtparameter HT/Af stellen om te zien

  • hoe de warmteoverdrachtparameter HT/Af voor transmissie en Hv/Af bij elk van die ventilatie-uitersten tot elkaar verhouden, om te zien in welk geval een verdere vermindering van HT/Af wenselijk is
  • hoe groot voor beide ventilatie-uitersten de totale H/Af hetzij (HT+HV)/Af is waarmee de jaarlijkse netto energiebehoefte per m² vloer steeds evenredig is via een voor H geldende reductiefactor rh die uit de warmtebalans volgt via de winstenbenutting, en die steeds kleiner is dan 1.
  • welke ventilatiesysteemkeuze men best maakt om voor NEBverwarming een kleine of kleinst mogelijke waarde te bekomen, eventueel door de transmissiewarmteoverdracht HT/Af nog verder te verkleinen als dat kan.

Deze voor architecten begrijpbare parameters en principes maken verantwoorde keuzes mogelijk zonder te noodzaken tot het maken van de toch wel ingewikkelde maandbalansen voor de EPB-berekening of voor een S-factor waaruit niets te leren valt.

Wel dient de EPB-berekening na 10 jaar eindelijk eens op het resultatenblad ook die parameters en de reductiefactor rh  uit te drukken, zodat men eruit kan leren.

 

3. Een ‘S-factor’ houdt géén middel in om meer inzicht te verwerven in de wijze waarop men de E-punten voor verwarming en koeling kan drukken tot het totaal van alle E-punten beneden de E-peil eis komt.

De ’S-Factor’ is niet een dimensieloze ‘factor’ maar wel een coëfficiënt die noodzaakt tot bijkomend te maken warmtebalansen die noch met de Bijlage 1 van het EPB-besluit noch met EN ISO 13790 conform zijn, zodat er niets uit te leren valt over de reductiefactor rh die volgt uit de werkelijk voor EPB te maken warmtebalansen inzake verwarming en koeling.

 

Het is van belang te weten

  • dat NEBverwarming = 67,5 rh*H/Af  kWh/m²vloer*jaar
  • dat fh wel steeds (zelfs bij een gebouw zonder zontoetreding en met enkel interne winsten) < 0,9 is doch zelden (en dan nog slechts bij passiefbouw) < 0,6 is
  • dat enkel uit de winst/verlies warmtebalans voor EPB de juiste waarde volgt, die helaas nog steeds niet als berekeningsresultaat uitgedrukt wordt op het resultatenblad dat de EPB-software aflevert.

Een eis van bijvoorbeeld 40 kWh/m²vloer voor de jaarlijkse NEBverwarming betekent aldus dat het product rh*H/Af kleiner moet zijn dan 0,6 W/K per m²vloer.

Hierin vindt men dan voor H/Af (in W/K per m²vloer) een ontwerprichtsnoer

Niets zou meer leerzaam zijn dan het uitdrukken, in de EPB-software en op het resultatenblad van de berekening der netto energiebehoefte voor verwarming, van :

  • de geboekte zonnewinsten per m² vloer in de referentiemaand maart, waarrond de zonnewinsten voor andere maanden sinusoïdaal verlopen
  • de parameter H/Af en zijn samenstellende parameters HT/Af en HV/Af
  • de reductiefactor rh die volgt uit die combinatie

 

Wat de EPB regelgeving na 10 jaar vooral behoeft is méér inzicht in de wijze hoe men voor de diverse te berekenen primaire energieverbruiken minder E-punten bekomt, en vooral hoe men de netto energiebehoefte voor ruimteverwarming en –ventilatie zo klein mogelijk houdt.

 

Bron: Rik Van Rossen
Deel dit artikel:
Onze partners