Tot 15 april kan je in het Atomium gaan kijken naar de tentoonstelling Architectonic die een staalkaart biedt van markante betongevels tussen 1958 en 1980. Ideaal om eens dieper in te gaan op enkele van deze Belgische beton-iconen. Deze week nemen we het
Banque Lambert-kantoorgebouw in Brussel onder de loep. Het kantoorgebouw gold net als het Foncolingebouw van Jacqmain als modelvoorbeeld voor het samengaan van esthetische, technische en structurele aspecten.
Het kantoorgebouw van de Banque Lambert (later Banque Bruxelles Lambert BBL, momenteel ING) gold net als het Foncolingebouw van Jacqmain als modelvoorbeeld voor het samengaan van esthetische, technische en structurele aspecten. Nadat Le Corbusier geweigerd
had om in Brussel te werken, werd de opdracht in 1959 toevertrouwd aan de Amerikaanse architect
Gordon Bunshaft, chief designer bij het vermaarde bureau
Skidmore, Owings & Merrill in New York.
De ruwbouwwerken werden uitgevoerd in 1961-1963. De afwerking en inrichting, verzorgd door
De Coene, Knoll en Simonis & C°, was eind 1964 voltooid, zodat het gebouw in 1965 in gebruik genomen kon worden. Het nieuwe, moderne bankkantoor zou flexibele kantoorruimtes, faciliteiten voor werknemers, ruimte voor kluizen, loketten, uitgebreide parkeerruimte, ontvangstruimtes en een ruim appartement voor de familie Lambert omvatten. De unieke ligging, langs de kleine ring in het centrum van Brussel, tegenover de tuinen van het koninklijk paleis, inspireerde Bunshaft om een statig en ‘rijk’ gebouw te ontwerpen: “When you are given an opportunity to do a building in Brussels on a site near the king’s palace, if you don’t do a monument, you are a jackass!”
Bunshaft maakte van het grote terrein gebruik om een riant voorplein te creëren, “audace qui en pleine centre de la ville devient un luxe infiniment plus réel et plus subtil à la fois que des façades en marbre.” Bunshaft werkte ook niet in de hoogte om een monumentaal karakter te creëren: het gebouw sluit zowel qua volume als materiaalgebruik harmonieus aan bij de omgeving met voornamelijk residentiële gebouwen in steen en beton met zes of zeven verdiepingen.
Het gebouw telt 12 bouwlagen, inclusief twee kelderverdiepingen met parkeerruimtes en technische ruimtes. Boven de publieke ruimtes op het gelijkvloers zijn er zes identieke kantoorvloeren en een directieverdieping, en tot slot twee verdiepingen die trapsgewijs werden teruggetrokken met respectievelijk conferentieruimtes en een appartement voor baron Léon Lambert, en een technisch volume.
De zeven kantoorverdiepingen hebben een identiek structureel schema. Om een flexibele indeling mogelijk te maken, werd het aantal interne tussensteunpunten tot een minimum beperkt. De belasting wordt enerzijds overgedragen naar de dragende gevelstructuur, anderzijds naar acht vrijstaande kolommen en een centrale kern in gewapend beton, waar volgens de standaardconfiguratie van moderne kantoorgebouwen technische kokers, sanitair, trappen en liften werden ondergebracht. De gevelstructuur, opgebouwd met dragende elementen in schokbeton, wordt niet doorgetrokken tot beneden: de publieke ruimte op het gelijkvloers wordt omgeven door een glaswand die ongeveer 3 m werd teruggetrokken, waardoor het gebouw een zwevend karakter kreeg. Stalen kolommen, bekleed met prefabbeton, dragen de belasting van de gevel over naar de funderingen.
De dragende gevelstructuur is opgebouwd met karakteristieke, kruisvormige elementen in schokbeton, 1,40 m breed en 3,15 m hoog. De horizontale armen van de gevelelementen bevinden zich ter hoogte van de vloerplaten, om zo een optimale belastingsoverdracht tussen vloer en gevel te realiseren. De verticale stijlen werden met elkaar verbonden door middel van scharnieren in roestvast staal, omhuld met verchroomd nikkel.
De taps toelopende vorm van de verticale stijlen visualiseert het interne spanningsdiagram: smaller aan de scharnieren op halve verdiepingshoogte waar de optredende momenten het kleinst zijn, en breder bij de aansluiting tussen de horizontale armen en de vloerplaat. De gevel werd, volgens het omgekeerde principe van de gordijnwand naar buiten getrokken: het glas, dat de scheiding tussen en binnen en buiten maakt, werd achter de gevelstructuur geplaatst, wat de plaatsing van scheidingswanden vereenvoudigde.
In totaal werden 1200 gevelelementen en 1050 scharnieren gebruikt. Ter hoogte van het dakappartement fungeren ze als balustrade van het dakterras. De elementen werden vervaardigd door Schokbeton in Zwijndrecht met wit cement en witte kwarts en volledig afgewerkt (geëtst met een zuuroplossing en vervolgens gepolijst) op de werf geleverd.
De productie en oppervlaktebehandeling van de gevelelementen zou een verschil in kostprijs van 30 % kennen in vergelijking met ‘gewoon’ geprefabriceerd beton, maar de totale meerkost werd teruggebracht tot 3 % omdat het structurele systeem belangrijke voordelen bood voor de inrichting en meer bruikbare oppervlakte creëerde. Hoe Bunshaft terechtkwam bij Schokbeton, een samenwerking die uitermate bepalend bleek, is onduidelijk. Wellicht gebeurde dit via connecties in Amerika, mogelijk via de bekende New Yorkse ingenieur Paul Weidlinger, die Bunshaft bijstond in het ontwerp van de gevel.
In de (Belgische) literatuur wordt vaak een verband gelegd met het Foncolingebouw: herhaaldelijk wordt gewezen op de vergelijkbare toepassing van dragende gevelelementen in schok-beton in beide gebouwen en vaak wordt hierbij in één moeite door gesteld dat het Foncolingebouw als bron van inspiratie of beïnvloeding zou gefungeerd hebben, een bewering die echter moeilijk hard te maken is.
De gevelelementen geven een karakteristiek patroon en schaal aan het gebouw. De verfijnde afwerking maakt dat het uitzicht van marmer benaderd wordt; om het gebouw te beschrijven wordt onder meer teruggegrepen naar de termen “kostbare gevelarchitectuur”, “sophisticated concrete” en “oeuvre de prestige.” Het gebouw werd algemeen onthaald op positieve commentaren en in 1965 werd het gebouw door de Société Belge des Urbanistes et Architectes Modernes onderscheiden met de jaarlijkse Prijs voor Moderne Architectuur.
Ook internationaal droeg het gebouw veel erkenning weg; het werd opgenomen in de tentoonstelling Transformations in Modern Architecture 1960-1980 in het MoMa in New York. Als architecturaal statement kan het belang van het gebouw amper onderschat worden: “l’architecture belge reçoit ainsi une leçon.” 36 De ‘les’ gaf aanleiding tot soms bijna identieke, maar minder geslaagde kopieën.
In 1988-1993 werd het originele gebouw uitgebreid met een tweede rechthoekig volume, waarbij nagenoeg identieke gevelelementen werden toegepast. Philippe Samyn trad op als architect, de uitvoering werd opnieuw toevertrouwd aan een tijdelijk consortium van de Blaton-dynastie. Decomo, verantwoordelijk voor de gevelelementen, voerde talrijke proeven uit om de originele elementen zowel qua afwerking
als structureel-technische eigenschappen zo goed mogelijk te benaderen, weliswaar zonder toepassing van het schokprocedé.
Tekst: Stephanie Van de Voorde