Onlangs viel het boek 'Herman Hertzberger' van Robert McCarter bij Architectura.be in de bus. Huiscolumnist Filip Canfyn wilde het werk maar al te graag aan een recensie onderwerpen. "Laat ons maar meteen met het boek in huis vallen," stelt hij, "'Herman Hertzberger' is een must read en een must have wegens goed gemaakt, inhoudelijk relevant, stevig gedocumenteerd en weergaloos boeiend."
"Dit overzicht van het denk- en ontwerpwerk van Hertzberger, die de epitheta krijgt van exponent van de fundamenteel-humanistische moderne architectuur en van wereldautoriteit van school design (“een gebouwtypologie, die hij nagenoeg eigenhandig opnieuw gedefinieerd heeft”), levert meer dan vijfhonderd bladzijden magistraal lees- en kijkplezier en verdient het, alleen al voor de tekeningen en de schetsen, verplichte stof te worden voor elke student, elke liefhebber en elke herbronner.
De auteur, een Amerikaanse professor-architect, die al uitgebreid publiceerde over Louis Kahn, Carlo Scarpa en Alvar Aalto, stoot op Hertzberger wanneer hij de monografieën over Frank Lloyd Wright en Aldo van Eyck schrijft. Hij meent een constante conceptuele lijn te zien, die vertrekt bij Berlage, over Wright, Dudok, Le Corbusier en van Eyck loopt en voorlopig bij Hertzberger eindigt. Zijn architectuur, die zich qua ontwerp- en bouwtechniek structuralistisch gedraagt en die gebouwde in sociale ruimte wil transformeren, dient één duidelijk doel, dat wat negatief geformuleerd zo klinkt: “Als je denkt de wereld met je werk niet beter te kunnen maken, zorg er dan voor dat je ze op zijn minst niet slechter maakt.”
Hertzberger zelf wil natuurlijk de wereld wél beter maken en McCarter toont die ambitie aan de hand van een typologie-opbouw van het boek: naast algemene reflecties worden er 90 bladzijden gereserveerd voor housing, 170 bladzijden voor schools, 70 bladzijden voor workplaces, 80 bladzijden voor cultural buildings en 30 bladzijden voor urban designs. Het aantal bladzijden geeft trouwens telkens goed weer waar de waarde van Hertzberger moet gesitueerd worden en eveneens waar hij al dan niet goed in is. Per typologie en per project krijgt de hongerige lezer naast een beschrijvende en beschouwende tekst ook foto’s van toen en nu, uitgewerkte plans, die fenomenale tekeningen en schetsen, handgemaakte axonometrieën incluis.
Mag ik tussendoor een anekdote vertellen? Ik ga onlangs met mijn zoon, architectuurstudent, naar de leuke maar dunne maquettetentoonstelling in het Gentse STAM en ik vraag hem of hij het PHTI-gebouw van Jan Tanghe, mijn leermeester, aan de Henleykaai kent. Wegens neen en wegens vlakbij neem ik hem mee naar het trapsgewijze uitkragende volume, de betonstenen en –lateien, het houten buiten- en binnenschrijnwerk, de prominente levendige centrale ruimte, … Ik zeg hem: “Hertzbergeriaans.” Hij zal het boek nu ook lezen: Hertzberger komt voor hem uit een andere tijd maar hij voelt de betekenis van zijn doen en denken.
Terug naar het boek. Robert McCarter mag dan wel de boel opdelen in typologieën, hij trekt over die typologieën heen impliciet ook een dikke streep tussen de Hertzberger van de jaren vijftig tot negentig van vorige eeuw en de Hertzberger van de jaren negentig tot nu.
De eerste Hertzberger, de échte wat mij betreft, vertrekt vanuit een strakke planorganisatie, een heldere ruimteschakeling en een boeiend circulatieparcours. Hij speelt met rasters en modules, die hij quasi kubistisch manipuleert als legoblokjes, strooit gul met daglicht en pleit voor een bijna brute afwerking als signaal op lange termijn. Basismaterialen en basisverhoudingen, juxtapositie en stapelbouw, rechte hoeken en platte daken, betonkleur en accenten, duidelijke driedimensionaliteit en ruimtelijkheid, dat zijn zijn instrumenten en ingrediënten. Als elke gebruiker maar gelukkig kan gemaakt worden en samen met andere gebruikers het gebouw kan absorberen.
En dan komen, wanneer hij zestig wordt, de jaren negentig. Hertzberger lijkt een primus inter pares in zijn eigen kantoor te worden en door zijn jonge partners meegetrokken op de golven van een globaliserende Hollandse successtijl, die ik oneerbiedig de inwisselbare Hema-versie van de Koolhaassignatuur noem. Golvende daken, rondere lijnen, complexere relaties tussen volumes, lossere plattegronden, grotere gevelvlakken, veel metalen en kleuren, … zorgen voor gebouwen, die duidelijk drukker overkomen en er kantoorachtig uitzien, welke functie ze ook herbergen. Hertzberger zelf en zijn communicerende gebruikers lijken ver weg.
De schoolgebouwen ontspringen eigenlijk nog de spijtige dans tussen de twee Hertzbergers, hoewel de vier scholen, die zijn Architectuurstudio HH momenteel in Vlaanderen ontwerpt voor Scholen van Morgen, eerder in de stal van de internationale uniformiteit horen.
Hertzberger zelf bouwt en verbouwt vijftig jaar aan het superbe Montessori-project (1960-2010) in Delft. Hij doet een school een spannend verhaal vertellen, zonder gangen maar met hoeken en plekken om te beleven en te ontdekken, terwijl buiten en binnen constant in elkaar overlopen. De plans worden intelligent gemonteerd, de ruimten worden eenvoudig gestapeld rond het centrale binnenplein – Jan Tanghe heeft zeker Delft en het licht gezien – en in de ogen van elk kind wordt deze architectuur zeer leesbaar.
Wie werken en Hertzberger in één adem vernoemt komt altijd uit bij de Centraal Beheer-kantoren (1968-1972, 1990-1995) in Apeldoorn. Hier heerst onversneden structuralisme, dat het klassieke hokjeskantoor met veel corridors omtovert, niet in een mager landschapskantoor zonder handvatten maar in een moestuinkantoor, in een kasbahkantoor, in een dyslectische honingraat, die de gebruikers het woord ‘samen’ doet heruitvinden. De sublieme planstudies dwingen mateloos veel respect af.
In de jaren negentig verliest Hertzberger inderdaad de pedalen met kantoren in Nederland en Duitsland: hij tekent te veel voor massieve banaliteit en perspectiefloze binnenruimten, voor commerciële architectuur, die gedicteerd lijkt door karakterloze projectontwikkelaars. Alvast wordt nooit meer het Apeldoorn-niveau gehaald of de Hertzberger-stempel gedrukt. In zijn geval is een score van iets beter dan het gemiddelde zonder meer onvoldoende.
Exemplarisch voor de twee Hertzbergers zijn zeker het Vredenburg Muziekcentrum (1973-1978) in Utrecht, een ruw-subtiel gecomponeerd gebouw, dat in al zijn geledingen bruist, en de Vredenburg-uitbreiding (2003-2013), mede-ontworpen door onder andere Jo Coenen, een product, dat zichzelf verliest in glas, glans en grootsprakerigheid, dat zichzelf verlaagt tot effectjes en dat zichzelf inwisselbaar maakt met de prietpraat van zovele andere architecten.
De stedenbouwkundige oefeningen tenslotte blijken eerder tegenvallers en krijgen gelukkig niet veel aandacht. Het is de schaal van Hertzberger niet, die zijn gevoeligheid voor de context van een gebouw niet kan omzetten in een begrijpen van de geschiedenis en de ziel van een grotere site. Hij bedrijft stedenbouw met een rechte lat en een sloophamer, waant zich een Hollandse God-de-Vader vanuit vogelperspectief, wanneer hij ogenschijnlijk slechts in twee dimensies kan denken. Hier zitten veel oefeningen bij, waarvan hij zelf zegt dat ze gelukkig niet doorgegaan zijn.
Dit alles, al dat goede en ook dat beetje kwade, mogen lezen en leren, zien en voelen in een boek maakt van “Herman Hertzberger” van Robert McCarter inderdaad die must read en die must have. Zelden zo gelukkkig geweest met een architectuurboek: het moet bij wet verboden worden dit overzichtswerk van een grote meneer op een salontafel stof te laten pakken."