Kristiaan Borret mag een tweede ambtstermijn aan zijn bouwmeesterschap breien. Een goede zaak, vindt onze columnist. Hij ziet Kristiaan Borret als de ‘stille kracht van de koppige hoofdstad.”
Kristiaan Borret krijgt een tweede ambtstermijn als Brussels stadsbouwmeester tot 2024 en dat is een zeer goede zaak. Hij bouwt al jaren zijn eigen recht van spreken op en dan is continuïteit een logische beloning voor deze ‘stille kracht van de koppige hoofdstad’. Dat zijn benoeming wat Raad van State-geharrewar meekreeg pleit zelfs voor Borret: een bouwmeesterschap moet niet altijd onbesproken blijven. Laat dit een les zijn voor Antwerpen, dat hem het werken iets te moeilijk maakte, en voor de Vlaamse Regering, die vindt dat een bouwmeester meer met maquillage dan met overtuiging moet bezig zijn.
Kristiaan Borret zal, na dik acht jaar Antwerps stadsbouwmeesterschap, tien jaar de Brusselse architectuur en stedenbouw doordacht, kwalitatief en vooral anders kunnen maken. Ik moet dan terugdenken aan een stuk uit mijn column ‘Landschapsmeester, hij begint weer’ (4 mei 2015), waarin ik vooruitblikte op het huzarenwerk, dat Borret te wachten stond.
“In ‘Brussel Deze Week’ (nu ‘Bruzz’), staat op 30 april 2015 een uitstekend interview van Steven Van Garsse met de nieuwe Brusselse bouwmeester, Kristiaan Borret. Die lijkt thuis gekomen: mogen wonen én werken in Brussel gaat hem voorlopig zeer goed af. Ik haal uit dit gesprek één lange quote van verspreide maar samenhangende zinnen, die velen boven hun bed mogen hangen: ‘Stadsontwikkeling langs de waterkant is gentrificatie en opwaardering door nieuwe woningen te bouwen. Dat hebben we al eerder gezien. Dat willen we expliciet niet doen in Brussel. De ambitie is om bedrijvigheid en wonen te verzoenen. Dat is wél vernieuwend. Bedrijfjes en ateliers hebben er hun bestaansreden. Dat is een moeilijke oefening want het eerste dat je doorgaans doet als je appartementen bouwt is die bedrijfjes en ateliers wegjagen zodat ze geen overlast meer kunnen vormen. Architecten zullen moeten nadenken over hoe we bedrijvigheid en wonen kunnen combineren. Er is een zekere tolerantie nodig in de stad. Er zijn nu ook bewoners, die klagen over het teveel aan hippe terrassen.’
Ik heb de queeste van de stad zelden helderder weten formuleren. Als Borret als bouwmeester de aanzet tot die mix van wonen en werken kan geven in Brussel, verdient hij een standbeeld. Een standbeeld in een nieuw park wellicht, want over parken als onderdeel van zijn integrale stedelijke visie zegt hij eveneens rake dingen. Hij noemt een park aanleggen een historisch moment, omdat gebouwen komen en gaan terwijl een park in een stad blijft voor de eeuwigheid. Hij noemt het daarom zijn missie te waken over het principe dat de maat van een park niet louter het gevolg mag zijn van de inplanting van gebouwen. Er wacht deze strijdvaardige Borret een zware taak. Hij moet de machthebbers overtuigen en de wijsneuzen ontlopen. Kristiaan, let op je ganzen!
Vijf jaar later moet hier nog altijd niets aan toegevoegd worden.