Brutalistisch dienstencentrum in Gentbrugge krijgt tweede leven als multifunctioneel stadsgebouw De Felix (ATAMA)
Wie vandaag De Felix binnenstapt in Gentbrugge, merkt al snel dat dit geen gewoon publiek gebouw is. Onder één dak huizen een bibliotheek, basisschool, muziekschool, politiekantoor en verschillende stadsdiensten. Die veelheid aan functies voelt niet als een optelsom, maar als een samenhangend geheel. In plaats van aparte “werelden” naast elkaar, rijgt één publieke ruggengraat de plekken aaneen, met doorkijken, gedeelde tussenruimtes en een materiaal- en ritmelogica die oud en nieuw in elkaar laat grijpen. Het Gentse architectenbureau ATAMA stond samen met UTIL, Boydens Engineering, Daidalos Peutz en Cluster Landscape voor het ontwerp van de ingrijpende transformatie—een operatie die evenveel gaat over ruimte vinden op onverwachte plekken als over ontmoeting organiseren tussen gebruikers die elkaar anders zelden kruisen.
De Felix ligt op een bijzondere plek: aan de rand van de Gentbrugse Meersen, waar stad en landschap elkaar raken. Die context maakt de opdracht extra beladen. Het gebouw moest niet alleen intern functioneren, maar ook een rol spelen in de wijk en daarbuiten, op de overgang tussen woonstraten en open ruimte. De ontwerpwedstrijd die de stad Gent uitschreef, zocht dan ook geen cosmetische renovatie, maar een overtuigend antwoord op de vraag hoe een oud dienstencentrum opnieuw een publieke motor kan worden. ATAMA won de wedstrijd met een opvallend standpunt: niet afbreken, maar voortbouwen. “Wij waren het enige team dat niets wilde slopen,” vertelt architect Bram Aerts van ATAMA. “We wilden niet concurreren met het bestaande gebouw, maar het versterken.”
Van dienstencentrum naar stadsgebouw
“Het was een geschenk om zo’n bundel aan eisen te krijgen,” zegt Aerts, terwijl hij ons mee het gebouw in neemt. “Zelden krijg je de kans om zo expliciet aan een stadsgebouw te werken.” Het is meteen duidelijk dat zijn uitleg geen opsomming van ruimtes wordt, maar een verhaal over keuzes: over wat je bewaart, wat je toevoegt en hoe je verschillende werelden in één structuur laat samenkomen. De school leeft volgens een ander ritme dan de bibliotheek, de stadsdiensten anders dan de muziekschool, en een politiekantoor stelt nog eens eigen eisen. Toch, zegt Aerts, ligt precies in die spanning de identiteit van De Felix: een gebouw dat niet één gebruiker bedient, maar een stad in het klein probeert te zijn.
Dat bestaande gebouw is geen anonieme doos. Het dienstencentrum werd in de jaren 1970 ontworpen door Paul Felix en geldt als een uitgesproken voorbeeld van brutalistische architectuur. Ruw beton, diepe balkons, zichtbare constructieve elementen: alles ademt een architectuur die zichzelf niet probeert te verbergen. “Veel mensen vonden het gebouw grijs en vuil,” zegt Aerts, “maar voor ons zat daar net een enorme kwaliteit in.” Terwijl hij stilstaat bij de gevel, wijst hij op details die vaak over het hoofd worden gezien: de reliëfs in het beton, de precieze maatvoering van de zonweringen, de manier waarop trappen en bordessen bijna sculpturaal aanvoelen. Zelfs de afvoerbuizen, zegt hij, zijn hier geen bijzaak maar onderdeel van een helder systeem. “Felix dacht echt na over hoe een gebouw leeft.”
De publieke ruggengraat als plan
ATAMA vertrekt dan ook niet vanuit nostalgie, maar vanuit een uitgesproken ontwerpethiek. De transformatie van De Felix is een voorbeeld van adaptieve herbestemming waarbij het bestaande niet wordt gemaskeerd, maar geactiveerd. “We hebben radicaal vertrouwd op de ruimtelijkheid die hier al aanwezig was,” zegt Aerts. Die houding is tegelijk ecologisch, economisch en cultureel: niet eerst slopen om vervolgens opnieuw te ‘maken’, maar precies kijken naar wat al kan dragen, sturen en verbinden. Het beton mag patina krijgen, het gebouw mag ouder worden; het hoeft niet permanent als nieuw te ogen om waardevol te zijn. “Architectuur hoeft niet perfect te blijven om goed te zijn,” klinkt het. “Ze moet vooral blijven werken—en blijven uitnodigen.”
Met zoveel gebruikers en functies dreigt versnippering. ATAMA koos daarom voor een heldere organisatie waarin publieke circulatie de ruggengraat vormt van het gebouw. “Iedere functie krijgt hier een adres,” legt Aerts uit, terwijl hij door de centrale ruimte loopt. Die circulatiezone is geen neutrale gang, maar een actieve plek waar mensen elkaar kruisen en waar je als bezoeker intuïtief begrijpt waar je bent: je voelt wanneer je het domein van de bibliotheek nadert, wanneer je richting school beweegt, wanneer je in de buurt komt van de stedelijke loketten. De bibliotheek vormt het hart van het gelijkvloers en opent zich naar deze publieke ruimte, omringd door werknissen en leesplekken. “De bib is hier geen eiland,” zegt Aerts, “maar een katalysator.” De inrichting versterkt dat: geen harde grens, wel een overgang van rumoer naar concentratie, van passage naar verblijf.
Ruimte zoeken in hoogte en diepte
Die keuze maakt het gebouw leesbaar én doorwaadbaar. Verschillende ingangen en schakels zorgen ervoor dat De Felix niet als een gesloten bastion aanvoelt, maar als een open stadsgebouw waar je ook zonder afspraak binnenloopt. Tijdens de rondleiding wordt duidelijk hoe die ruimtelijke logica flexibiliteit toelaat zonder het geheel onrustig te maken. De centrale ruimte kan dienstdoen als tentoonstellingsplek, als foyer of als podium voor kleine optredens—afhankelijk van het moment en de gebruiker. “We wilden geen gebouw maken dat maar op één manier gebruikt kan worden,” aldus Aerts. “Stad betekent ook toeval, overlapping, onverwacht gebruik.” En precies die overlapping wordt hier niet bestreden, maar georganiseerd.
Een van de meest opvallende kwaliteiten van De Felix is hoe er ruimte werd gevonden waar die op het eerste gezicht niet leek te bestaan. In plaats van een nieuw volume naast het bestaande te plaatsen, zocht ATAMA naar mogelijkheden op en in het gebouw. De speelplaats van de school werd opgesplitst: een deel ligt aan de straat en is ook buiten de schooluren toegankelijk voor de buurt, een ander deel bevindt zich op het dak. “Zo maak je ruimte dubbel bruikbaar,” legt Bram Aerts uit. Op die dakspeelplaats zit bovendien een fijn detail: in de ruwe zijde van de betonnen dankrandpanelen zijn stenen mee ingestort, een knipoog, zegt Aerts, naar Lina Bo Bardi, tijdgenote van Paul Felix, die dit in São Paulo toepaste.
Zwart beneden, wit boven
Nog verrassender zijn de kelders. Waar vroeger grote mazoutsilo’s stonden, bevinden zich nu muzieklokalen voor luide instrumenten zoals drums en slagwerk. Ze zijn hoog en robuust, maar vooral: ze zijn helemaal in het zwart uitgewerkt, waardoor je ondergronds in een compacte wereld belandt die geluid kan slikken zonder de rest van het gebouw te belasten. Aerts contrasteert dat graag met de danszalen van de academie bovenaan het hoogste gebouw, die net wit en licht zijn.” Die bovenste verdieping was oorspronkelijk één grote ruimte; vandaag is ze opgedeeld, maar ATAMA reconstrueert de oorspronkelijke beleving met een ingreep die je pas merkt als je erdoor beweegt: langs de scheidingswand liggen aan weerszijden volledige spiegelwanden, waardoor de vroegere ruimtelijkheid optisch terugkeert.
Slechts één volume van De Felix werd volledig nieuw gebouwd: de spektakelzaal. Ze vormt het vierde gebouw in de compositie en helpt de cluster “af te maken” tot een alzijdig ensemble rond een binnenplein. Aerts verwijst hier expliciet naar de Braziliaanse architect Paulo Mendes da Rocha: beton als iets primairs, zonder extra lagen of opsmuk, bijna alsof het uit het landschap voortkomt. Dat voel je in de buitenkant: de zaal staat licht verheven en wordt op afstand omhuld door uitzonderlijk slanke betonnen ‘wimpels’, afgehangen aan uitkragende balken. Ze ogen streng en tegelijk verrassend licht, alsof ze met de wind zouden kunnen meebewegen en de massa net niet aanraken. Tussen die constructie en de evoluerende vegetatie van de Meersen mag het beton verweren—als bewuste keuze, niet als defect.
Beton als bindmiddel tussen oud en nieuw
Wie door De Felix loopt, merkt hoe oud en nieuw in elkaar grijpen zonder dat het onderscheid wordt uitgewist. Beton speelt daarin een sleutelrol. ATAMA koos ervoor om het materiaal niet alleen te behouden, maar ook te versterken met nieuwe betonnen pilaren en gevelpanelen. “We wilden niet doen alsof dit een ander gebouw was,” zegt Aerts. “Het nieuwe moest mee het verhaal van De Felix vertellen.” Tegelijk zijn de toevoegingen herkenbaar: de nieuwe elementen zijn slanker, de randen subtiel afgerond, de snedes scherper en de overgangen bewuster gearticuleerd. Je voelt dat het niet om imitatie gaat, maar om continuïteit. “Het is een andere generatie beton,” klinkt het, “maar wel één die dezelfde taal spreekt.”
Aan de gevels wordt die houding bijzonder tastbaar. Nieuwe betonnen panelen volgen het ritme van het bestaande gebouw, maar buigen af volgens een eigen tektonische logica. Ze maken zichtbaar dat hier een nieuwe bouwfase aan het werk is, zonder het geheel te verstoren of te domineren. Aerts wijst op het maatgevoel: het is precies dat ritme—niet de spectaculaire vorm—dat de aansluiting geloofwaardig maakt. “Je moet niet verstoppen dat een gebouw is geëvolueerd,” zegt hij. “Architectuur mag haar geschiedenis tonen.” Het resultaat is een ensemble dat coherent aanvoelt, maar gelaagd is in tijd: je ziet wat was, wat toegevoegd is, en vooral waarom die toevoeging nodig was.
Techniek in dienst van de architectuur
Een gebouw uit de jaren 1970 aanpassen aan hedendaagse comfort- en energie-eisen is geen sinecure. “Techniek is vaak de grootste bedreiging voor bestaande architectuur,” zegt Aerts. In De Felix werd dan ook alles op alles gezet om installaties discreet te integreren, zodat het gebouw niet eindigt als een verzameling valse plafonds en zichtbare kokers. Ventilatiekanalen kregen hun route in de logica van de structuur, nieuwe draagpunten werden zorgvuldig ingeplant, en waar er opengebroken moest worden, gebeurde dat met een bijna chirurgische precisie. “We wilden absoluut vermijden dat het gebouw zijn helderheid zou verliezen door zichtbare technieken,” zegt hij, terwijl hij de blik van bezoekers juist naar de ruimtelijke samenhang probeert te trekken, niet naar het technische toestel.
Tijdens de rondleiding wijst Aerts op oplossingen die je pas opmerkt wanneer hij ze benoemt: ventilatieopeningen verwerkt in zitbanken, schachten verborgen achter spiegels, leidingen die hun weg vinden via balkons en dakopbouwen. Het zijn ingrepen die veel overleg en detailtekeningen vereisten, maar die essentieel zijn om de kwaliteiten van het oorspronkelijke ontwerp niet te ondermijnen. “Goede architectuur zit vaak in wat je niet ziet,” zegt Aerts. “Maar je voelt het wel.” Comfort wordt hier geen laag die bovenop het gebouw ligt, maar een voorwaarde die mee in het ontwerp werd gevouwen—zodat het ook op lange termijn een robuust en aangenaam stadsgebouw blijft.
Zichtlijnen die ontmoeting uitlokken
Misschien wel de belangrijkste ambitie van De Felix is interactie. Dat wordt nergens expliciet uitgespeld, maar overal ruimtelijk afgedwongen. Glazen wanden zorgen voor zichtlijnen tussen functies, kasten in de muziekschool laten instrumenten zien, vanuit het café kijk je de bibliotheek in. Aerts blijft even staan bij zo’n detail—een transparant vlak op een onverwachte plek—en legt uit waarom het hem interesseert: niet om het ‘hippe’ effect, maar om wat het doet met gedrag. “We willen mensen nieuwsgierig maken,” zegt hij. “Wie hier zit te wachten, ziet misschien iets gebeuren en denkt: daar wil ik ook deel van uitmaken.” De architectuur probeert drempels te verlagen zonder te simplificeren: je mag binnenkijken, maar je hoeft niet meteen binnen te stappen; je mag passeren, maar je wordt verleid om te blijven.
Die openheid heeft ook een maatschappelijke dimensie. Het politiekantoor is zichtbaar aanwezig in het gebouw, niet weggestopt achter een achterdeur. Stadsdiensten tonen zich aan de publieke circulatie, waardoor de loketfunctie deel wordt van hetzelfde stedelijke verhaal als lezen, leren en muziek maken. “Zo verklein je de afstand,” aldus Aerts. De Felix wil meer zijn dan een efficiënte machine: het gebouw probeert ‘business as usual’ te kantelen en ontmoeting opnieuw centraal te zetten, niet als slogan maar als dagelijkse praktijk. En wanneer je aan het einde nog één keer omkijkt naar de betonnen cluster die nu als een alzijdig ensemble in het groen staat, begrijp je wat hier op het spel staat: een oud dienstencentrum dat, zonder zichzelf te verloochenen, opnieuw een stad kan dragen.