De ruimtelijke ordening in Vlaanderen is toe aan een grondige make-over. “Verdichten is het devies”, stelt Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck. Maar hoe en waar moet dat concreet gebeuren? En heeft het wel zin om elke kern aan te pakken? “Zeker niet”, onderstreept Van Broeck, die pleit voor een selectieve aanpak. “We moeten ruimte vrijmaken waar het kan en verdichten waar het opportuun is.”
Geen gesprek met Leo Van Broeck zonder interessante cijfers en statistieken. Wie meent dat Vlaanderen ruimtelijk verzadigd is, heeft het theoretisch gezien bij het foute eind. “De resterende Vlaamse woonuitbreidingsgebieden zouden plaats kunnen bieden aan zes miljoen extra inwoners, terwijl er tegen 2070 allicht slechts één miljoen inwoners zullen bijkomen. Kortom: het aanbod is vijf keer groter dan de vraag ooit kan worden”, aldus Van Broeck. “Dat biedt mooie kansen om het evenwicht in onze ruimtelijke ordening enigszins te herstellen. Als we tussen nu en 2040 twee derde van de woonuitbreidingsgebieden onteigenen en teruggeven aan de natuur, kost ons dat amper 1,5 miljard euro. Ter vergelijking: één jaar fiscaal voordeel voor bedrijfswagens kost de overheid 4 miljard euro. Minder antropocentrisch omspringen met grond en ruimte is een zeer belangrijk gegeven om de ‘pretfactor’ van steden en woningen te vergroten.”
Selectief verdichtingsbeleid
Toch is dat globale gevoel van ruimtelijke verzadiging niet volledig onterecht. Lintbebouwing heeft onze ruimtelijke ordening en mobiliteit danig aangetast, waardoor de perceptie dat Vlaanderen ‘volgebouwd’ is overheerst. Het is dan ook dringend tijd om het tij te keren. De remedie? Ruimte vrijmaken waar het kan en verdichten waar het opportuun is, meent Leo Van Broeck: “We hebben nood aan een selectief verdichtingsbeleid, want het heeft geen zin om overal te verdichten. Als de kritische massa te klein is om een dorp om te toveren tot een leefbare kern – met voldoende bewoners, geschikte ondersteunende functies (crèche, horeca, cultuur …), toegang tot het openbaar vervoer … – heeft verdichten weinig zin. We moeten ambitieus zijn in het koppelen van kwaliteiten, en dat kan niet door het bewonersaantal louter van driehonderd naar vijfhonderd te doen stijgen. De noodzakelijke combinatie van ruimtelijke verdichting, functionele ondersteuning en mobiliteitsontsluiting vereist een doordachte selectie van geschikte kernen.”
Welke dichtheid voor welk programma?
Allemaal goed en wel, maar hoe bepaal je welke kernen al dan niet in aanmerking komen voor verdichting? Het is een vraag die Van Broeck graag snel beantwoord zou zien aan de hand van een grootschalige studie. “Een Duitse stedenbouwkundige vertelde me dat 25.000 inwoners de ondergrens voor een volwaardige ‘kern’ is. Vanaf 25.000 inwoners kan een gemeente dus in principe functioneren als een klein stadje – met openbaar vervoer, tewerkstelling, horeca, supermarkten, recreatie, cultuur, enzovoort. Ik zou graag laten onderzoeken vanaf welke kritische massa welke zaken mogelijk zijn. Wat is het draagvlak voor winkels, een school, een crèche … – kortom: welk programma heeft welke dichtheid nodig? Pas als we dat weten, kunnen we dat complexe verdichtingsmechanisme beter sturen.”