COLUMN. Biodiversiteit en leefbare steden: over ruimtelijke ontwerpers en hun aandeel in natuurlijke en professionele ecosystemen (Marijn van de Weijer)

Wie naar de agenda van lezingen en tentoonstellingen kijkt, ziet dat in de architectuurcultuur de aandacht voor de natuur in de stad aan het toenemen is. Ruimtelijke ontwerpers moeten in toenemende mate ook plaats bieden aan hogere biodiversiteit in hun plannen; want die biodiversiteit in Vlaanderen komt steeds verder in de verdrukking.

Dit is één van de constateringen van het Natuurrapport 2023 dat is opgesteld door INBO (de 12e editie sinds 1999). De teloorgang van biodiversiteit komt op het conto van de mens, en daarmee ook van de hoge verstedelijkingsgraad in Vlaanderen. De Vlaamse gemeenschap kan niet bij de pakken neerzitten, de natuur is immers veerkrachtig en de hoop is dat met strategische samenwerking het tij van biodiversiteitsverlies gekeerd kan worden. Het rapport koppelt daarom oplossingsrichtingen aan concrete uitdagingen om ‘het biodiversiteitsbeleid van de toekomst’ mee vorm te geven.

Het implementeren van natuurgebaseerde oplossingen in bestaande steden is zo’n uitdaging. Dit sluit aan bij het vakgebied van de ruimtelijke ontwerpers die meewerken aan de vormgeving van steden, maar traditioneel de focus leggen op gebouwde objecten (zoals huizen, wegen of bruggen), wat het rapport ‘de grijze infrastructuur’ noemt, complementair aan de sociale en ecologische infrastructuur. De natuur kent velerlei natuurpleitbezorgers bij overheden, in regionale landschappen, in vzw’s, en in de academische wereld die biodiversiteit centraal stellen en mogelijke actoren of stakeholders kunnen zijn in de ontwikkeling. Beide domeinen volgen hun eigen aanvliegroutes. Echter, lijkt het water tussen de twee diep te zijn. Hoe kan er, vanuit het werkveld van het ruimtelijk ontwerp, een brug geslagen worden?

 

Authentiek sociaalecologisch systeem

Het natuurrapport bepleit dat de mens, de gebouwde omgeving en de natuur in het verstedelijkte en randstedelijke Vlaanderen een eigen sociaalecologisch systeem vormen. Wat betreft de verstedelijkingsdruk wordt geconstateerd dat deze vooral in de periferie bijdraagt aan toenemende ruimte-inname: die druk is voelbaar op het onduidelijke spanningsveld tussen stad en ommeland, verspreid over heel het gewest en niet enkel binnen de grenzen van grote en middelgrote steden.

Het keurslijf van de gewestplannen, dat ook ter discussie werd gesteld tijdens de presentatie van het rapport, is zeker een bemoeilijkende factor. De gefragmenteerde natuur die in verstedelijkte gebieden te vinden is, is moeilijk te vergelijken met grote aaneengesloten natuurgebieden en de bijbehorende traditionele natuurstreefbeelden die opgesteld zijn om de biodiversiteit te verbeteren. De opvatting van een authentiek sociaalecologisch systeem met eigen streefdoelen opent een blikveld naar een natuurinclusieve stad: het geeft aandacht aan de niet-menselijke gebruikers zoals de regenworm die stadstuintjes vruchtbaar maakt, de zwarte roodstaart die in stenige hoogbouw zijn natuurlijke rotshabitat herkent, de vleermuis die zich in de spouwmuur nestelt.

 

Stedelijke natuur

De tentoonstelling ‘Stedelijke Natuur’ in de Singel, resultaat van Bouwmeester Label 028, toont dat deze problematiek prioriteit krijgt van ontwerpbureaus 1010, Fallow en Grue. De ontwerpers leggen in de tentoonstelling bloot hoe de mensgemaakte en de natuurlijke wereld in dialoog gaan, waarbij rigoureuze veranderingen (het graven, bouwen en betonneren) ook reactie oproepen vanuit de natuur: gebouwen en stedelijke plekken blijken bewoond door verschillende niet-menselijke bewoners, en ook de bodem huisvest vele verrassingen van de natuur.

De dubbellezing van deze ontwerpbureaus en de Britse geograaf en stedenbouwkundige Matthew Gandy op 20 februari 2024 toonde de bandbreedte die nodig is om biodiversiteit een sterkere positie te geven in het ruimtelijk ontwerp. De bureaus gaven inzicht in de herijking van hun activiteiten en de betrokkenheid van ecologen om bodem, bodemgebruik en natuurlijk leven beter af te stemmen. Gandy schetste in aanvulling daarop basis van literatuur, cinema en onderzoeksresultaten een futuristisch beeld van hoe de maatschappij naar natuur kijkt. Hij besprak stedelijke laboratoria waar de verhouding tussen mens en natuur aan het verschuiven is, en ook met welke toekomstbeelden de maatschappij rekening moet houden, sommige utopisch en andere dystopisch. Deze culturele blik lijkt op eerste zicht ver te staan van het werk in het veld. Beide perspectieven zijn te zien als twee zijdes van dezelfde medaille, want het werk in het veld gaat ook gepaard met het versterken van maatschappelijk draagvlak en het verbreden van de oplossingsrichtingen om niet vast te lopen.

 

Autonoom vs. ecologisch perspectief

Het is terecht dat, door een ecologische bril gekeken, de pogingen ter vergroening van de stad kritisch bekeken worden. De bouwsector en de overheid zoeken elkaar al op om kennis te ontwikkelen over de beoordeling van biodiversiteit in bouwprojecten. De beeldende benadering van de architectuur (groene, begroeide gebouwen) kan wervend zijn maar kan ook de plank misslaan op fundamentele, ecologische principes. Een formele benadering tot het vergroenen van de gebouwde omgeving biedt nog geen betekenisvolle plekken, aangepast op lokale gebruiken en ecologische omstandigheden.

Het autonome perspectief bij de vormgeving van een gebouw is zeer verschillend van een ecologisch perspectief, waarbinnen veeleer systeemverbanden worden gezocht. Bovendien ligt de ruimtelijke productie voor een groot deel onder de invloed van private investeerders, voor wie het winstoogmerk de eerder zachte waarden zoals biodiversiteit overvleugelt. Natuur lijkt niet de kern van de opgave en wordt enkel behartigd in zoverre dat onderdeel is van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zowel de opdrachtgever als de ontwerper. De ‘business as usual’ van projectontwikkeling is er niet op gericht om de gezochte samenhang tussen sociale, ecologische en gebouwde infrastructuur af te stemmen.

 

Communicerende vaten

Er hangt, ondanks de brede aandacht en de verscheidene intenties, een zweem van cynisme over het samenwerken aan natuur in de stad, die voortkomt uit een zekere verkokering. Dat maakt het moeilijk om uit te breken uit vastgeroeste patronen, afspraken en verbanden. Het natuurrapport benoemt die verkokering ook in de gelederen van de overheid. Maar tussen verschillende experts in het professionele veld en het middenveld speelt dit evenzeer een rol. Laten we daarom een beweging op gang brengen om de kokers beter te verbinden, zodat ze communicerende vaten worden. Deze beweging kan ontstaan vanuit een drietal ambities.

Een eerste ambitie ligt in het maatschappelijk ondernemerschap en de samenwerkingsbereidheid van de ruimtelijke ontwerper. De architect en de stedenbouwkundige kunnen, vanuit de eigen autonomie van hun vakgebied, ontwerpen aan plekken en gebouwen die ruimte laten aan natuurlijke systemen. Denk daarbij aan het vrijmaken van de bodem en het blootleggen (ontkluizen en ontharden) van de waterhuishouding: het maaiveld vormt de verbinding met de aarde en biedt de aanknopingspunten voor een systemische integratie van natuur en stad. Om dat te doen, moet het programma van eisen vertaald worden naar een beperkte footprint. Dat betekent dat er stedenbouwkundig meer compactheid en hoogte opgezocht moet worden. Voor de woningbouw is de consequentie dat er woontypologieën ontwikkeld moeten worden die een hogere woonkwaliteit en toegang tot de buitenruimte bieden in deze stedenbouwkundige opzet. Binnen die autonomie kan de ontwerper veel ruimte laten aan ecologen en landschapsarchitecten om natuurelementen te integreren.

 

Zoekproces naar kansen

Deze benadering moet ook gesteund worden door opdrachtgever en vergunningverlener. Een tweede stap ligt daarom in de rol die de ontwerper ten opzichte van de ontwikkelaar inneemt, door de samenhang van de sociale, ecologische en gebouwde infrastructuur te bewaken. De maatschappelijke meerwaarde van open private ruimte kan vergroot worden door hier een publieke (neven)functie aan te geven. Bijvoorbeeld door het maken van een doorgang voor actieve weggebruikers, semipublieke buitenruimte, ruimte voor inheemse soorten, enz.

Een derde stap  is de ontwikkeling van een sterke en bewuste houding van de vergunningsverlener. Ruimte op het maaiveld vrijspelen, dat vraagt om hoger bouwen of compacter bouwen. Afhankelijk van de aard van de verstedelijkte omgeving (klein- of grootstedelijk, centrum of periferie) is dit een typologische afwijking van een gekende ‘business as usual’  waar een gemeente vaak erg vertrouwd mee is. Afwijken van de business as usual wordt al snel gezien als meer bouwen wat niet per se zo hoeft te zijn. Het kan een onderdeel worden van een zoekproces naar meer kansen voor de natuur in de verstedelijkte omgeving, een proces dat past bij de schaal van dorpen zowel als kleine en de middelgrote steden verspreid in Vlaanderen.

 

Marijn van de Weijer is ir.-architect en onderzoeker bij a2o architecten. Hij schreef deze column naar aanleiding van deelname in het panel ‘leefbare steden’ tijdens de presentatie van het Natuurrapport 2023 door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) op 18 september 2023.

Deel dit artikel:
Onze partners