In een tijdsgeest waarin stedelijke verdichting in toenemende mate gepaard lijkt te gaan met de ontwikkeling van collectieve tussenruimtes die weinig te maken hebben met de rest van de stad, bieden historische stedenbouwkundige typologieën zoals de Antwerpse Neefsteeg weerstand, stelt architect-onderzoeker Glenn Lyppens.
Wie zich al eens door de rumoerige Lange Beeldekensstraat in Antwerpen beweegt, kent ongetwijfeld het Neefsteegbeluik. Dit pittoresk doodlopend straatje met 21 minuscule huisjes werd 140 jaar geleden opgericht onder impuls van fabriekseigenaar De Neef, die onderdak voor zijn arbeiders en hun gezinnen wilde voorzien. Veel pretfactor zal er destijds door dagdagelijkse armoedige beslommeringen niet gehangen hebben op en rond het toen nog ongeplaveide erf. Maar men kan zich inbeelden dat hier vermoedelijk een intense collectiviteit bestond, waarbij ravottende kinderen tussen de was en de plas en kolenbakken van hun keuvelende ouders manoeuvreerden.
Die collectiviteit is vandaag nog altijd voelbaar in het recent gerenoveerde beluik, hetzij in een geëvolueerde vorm. Doordat de bewoners hier dicht op elkaar wonen en de meeste huurhuisjes door uitbreidingen niet meer over een eigen koertje beschikken, zoekt men in de steegruimte naar compenserende verblijfskwaliteiten. Deze verwordt daardoor haast automatisch tot een onontkoombare sociale agora waarin buren via onderlinge afspraken stukken kunnen claimen voor individueel en collectief gebruik.
Deze intense manier van samenwonen heeft ook impact op de sociale samenstelling van de bewonersgroep. Huishoudens – van gepensioneerde alleenstaanden tot jonge koppels – betalen weinig huur en komen hier terecht via organisch gegroeide sociale selectie. Als er een huisje vrijkomt, dan wordt er eerst gepolst naar interesse bij familie en vrienden. Dat is niet verwonderlijk; het psychosociale evenwicht in deze ‘urban common’ is beslist fragiel en door mis-casting snel verstoord. De bewoners weten dus graag op voorhand wie de volgende buur wordt.
Nochtans kan de Neefsteeg bezwaarlijk een echte ‘gated community’ genoemd worden. Ze faciliteert een soort van micro-samenleving die niet fysiek is afgesloten van het aanliggende publieke domein. Het collectieve steegleven kan vanuit de straat worden gadegeslaan, maar door de talloze tafeltjes, stoeltjes, barbecue toestellen en plantenpotten ontstaat wel een territoriale drempel die de toegankelijkheid voor buitenstaanders minder vanzelfsprekend maakt. De steeg vormt in wezen een etalage van collectiviteit: kijken mag, betreden niet per definitie.
Dat het collectieve wonen steeds gepaard gaat met vormen van sociale exclusiviteit, is een ongemakkelijke stelling die moeilijk te weerleggen is. Toch heeft ruimtelijk ontwerp impact op de manier waarop de collectiviteitscapsule een wezenlijk onderdeel vormt van de stad en haar stedelijkheid. Historische voorbeelden zoals de Neefsteeg kunnen in die zin dienen ter inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen. Ze vormen een welkom tegengewicht voor een tendens aan afgesloten wooncollectieven waarbij de kwaliteit in feite enkel ten goede komt voor de groepen die hen bewonen.
Glenn Lyppens is als architect-onderzoeker verbonden aan POLO Labs. Deze column verscheen eerder op zijn LinkedIn-pagina.