Het is geen probleem als mensen trots willen zijn op een verleden, schrijft historicus Jan Dumolyn (UGent). Zolang dat niet leidt tot ideologische verdraaiing van de geschiedenis.
“Fier op dat van hier”, zo luidt de titel van de Vlaamse beleidsnota onroerend erfgoed. Bevoegd minister Ben Weyts (N-VA) glimt van trots als hij het heeft over de “historische schatten” die tot “de nalatenschap van onze voorouders” behoren, opgebouwd door “eerdere generaties Vlamingen”.
Die identitaire retoriek zal de meeste in geschiedenis en kunst geïnteresseerde Vlamingen wellicht de wenkbrauwen doen fronsen en is vooral overbodig. Toch zijn er in deze door het toeval van de geschiedenis afgebakende regio bijzonder veel materiële sporen van een interessant verleden bewaard.
Dat we die monumenten, landschappen en archeologische sites als een soort nalatenschap van vorige generaties beschouwen, is trouwens een mainstreamidee, het zit etymologisch vervat in woorden als ‘patrimonium’ en ‘erfgoed’.
Waar archiefstukken of wandtapijten tot het ‘roerend’ erfgoed behoren, en volksfeesten of processies tot het ‘immaterieel erfgoed’, is een onverplaatsbaar element zoals een kasteel volgens de gangbare definities een deel van het ‘onroerend’ erfgoed.
Ik herinnerde er in een vorig stuk al aan dat erfgoed niet hetzelfde is als de geschiedenis of het verleden zelf. Erfgoed is een vorm van ideologische omgang daarmee, met zowel positieve gevolgen (gemeenschapsvorming, de waardering van schoonheid en cultuur) als gevaren (commercialisering en ideologisch misbruik).
De nota is ook “fier op het verhaal van Vlaanderen”. Wat rest van het verleden wordt overal te wereld ingezet in een natievormend discours en dus zeker niet uitzonderlijk voor een Vlaams-nationalistische visie. Het is in se ook geen probleem als mensen trots willen zijn op een verleden, zolang dat niet leidt tot ideologische geschiedenisverdraaiing.
Die discussie zal de zondagse bezoekers van een gerestaureerde windmolen koud laten. Erfgoedconsumptie is voor hen in de eerste plaats een esthetische ervaring, een goed bestede en cultureel verantwoorde namiddag, en geen ideologisch issue. Ook de erfgoedwerkers zelf hoor ik nooit onze Vlaamse grootsheid bezingen.
De vraag naar de geografische schaal lijkt vaak arbitrair. Zijn ‘onze’ kunststeden of dorpsgezichten Belgisch of Vlaams? Of kan erfgoed alleen universeel zijn en de hele mensheid toebehoren? In de feiten wordt het vooral op lokaal vlak gewaardeerd. Uit de populariteit van de Open Monumentendagen blijkt al jaren een grote interesse voor het plaatselijke historisch-bouwkundige patrimonium.
En wie bepaalt eigenlijk wat onroerend erfgoed is? Panden tot monumenten uitroepen is een concept dat amper twee eeuwen bestaat. Die monumenten systematisch beschermen is nog een recentere praktijk. Tot enkele decennia geleden ging het alleen om gebouwen die verbonden waren met de kerk en de elites. Pas sinds de jaren 70 wordt ook het alledaagse erfgoed meer gewaardeerd. Berucht is de afbraak van het unieke Brusselse volkshuis van Horta in 1965.
Dat erfgoed politiek functioneel kan zijn, is ook niets nieuws. Toen de Notre-Dame in Parijs na de brand eindelijk hersteld was, zagen we president Emmanuel Macron op de heropening knuffelen met fijnbesnaarde voorvechters van de westerse beschaving zoals Donald Trump en Elon Musk.
Totalitaire leiders zoals de Roemeense dictator Nicolae Ceausescu vernietigden dan weer gebouwen die ze reactionair vonden. Sommige islamisten doen hetzelfde. In Mekka en Medina hebben de wahabieten de materiële resten uit de tijd van de profeet volledig vernield om er smakeloze luxehotels neer te planten.
Niemand trok uiteraard in twijfel dat de Notre-Dame gerestaureerd moest worden. Maar wie zal zich bekommeren om een vroegchristelijke kerk in Gaza die beschadigd wordt? Er bekruipt ons een beschroomdheid om daarover te praten omdat intussen 17.000 kinderen het slachtoffer zijn geworden van de barbaarse Israëlische oorlogsmisdaden.
Iedereen is het erover eens dat middeleeuwse kerken bewaard moeten worden. Maar sommige types erfgoed zijn minder sexy. Het stationsgebouw van Kortrijk wordt met de sloop bedreigd omdat Vlaanderen het niet wil beschermen. Nochtans is het gebouw van grote historische waarde en werd het uitgeroepen tot een van de zeven meest bedreigde erfgoedsites van Europa.
In de beleidsnota weerklinkt ook de klassieke roep naar “minder regeltjes”. Dat discours heeft iets verwarrends, want natuurlijk zijn er strenge regels nodig om het bouwkundige en landschappelijke erfgoed te beschermen. Minder regeltjes klinkt positief als het betekent dat eigenaars of nieuwe investeerders erfgoedsites vlotter toegankelijk kunnen maken – en daar iets aan verdienen, in evenwicht met de intrinsieke waarde van de site. Maar als dat in ons dichtbevolkte gewest impliceert dat projectontwikkelaars een onbeschermde art-nouveau villa mogen laten verkommeren om ze dan af te breken, dan liever wél regeltjes, en vooral de toepassing ervan. Meer dan 10.000 waardevolle erfgoedrelicten in Vlaanderen zijn immers bedreigd: pastorijen, leegstaande fabrieken, maar vaak ook oude bomen en andere landschappelijke resten zoals een oude kasseiweg.
Gelukkig kan erfgoed vaak een emotieve kracht oproepen en gemeenschappen mobiliseren. De iconische Boelwerfkraan in Temse is een voorbeeld van industrieel erfgoed dat met vernietiging bedreigd werd, maar door volksprotest is gered.
Als we zo fier op dat van hier zijn, waarom gaat het aantal beschermingen van onroerend erfgoed de laatste jaren dan zo sterk achteruit en worden steeds meer bestaande beschermingen gewoon opgeheven?
Nu, deze beleidsnota bevat zeker ook goede elementen. De minister wil rond erfgoed gemeenschappen vormen en die betrekken bij de ontsluiting. Dat brengt ons bij de vraag waarom Weyts eigenlijk bevoegd is voor kastelen en molens en niet de minister van Cultuur, die immers al het immateriële en roerende erfgoed onder zich heeft. Die splitsing is uniek voor Vlaanderen en nefast. Er wordt gelukkig over nagedacht om die verschillende soorten erfgoed in één bevoegdheidsdomein samen te brengen. Maar waarom niet verder gaan en door democratische participatie ons immateriële erfgoed een werkelijk gemeenschapsvormende rol laten spelen en de burgers niet alleen als passieve consument beschouwen?
Adriaan Linters, onze belangrijkste erfgoedspecialist, verdedigt het Catalaanse voorbeeld. De rol van de burger in cultuur, erfgoed en geschiedenis is daar veel groter dan hier. Buurtorganisaties spelen er een sleutelrol in het beheer van het lokale patrimonium. Nosaltres decidim, wij beslissen zelf, zo luidt het Catalaanse devies. Hun fierheid is niet kunstmatig, maar komt voort uit de beslissingsmacht van gewone mensen.
Jan Dumolyn is historicus aan de UGent. Deze column verscheen eerder in de krant De Standaard.