COLUMN. Voor ons een wei (Nona De Dier)

Een klein weitje in de Denderstreek kan leiden tot grote observaties over hoe we de openbare ruimte delen — of niet. Of zoals Nona De Dier bij zichzelf vaststelt: "Dat is waar ik zo naar verlang, in die eenzame Vlaamse buitensteden: een plek waar we elkaar als onbekenden mogen vinden."

Toen ik de plek voor het eerst ontdekte, was ik met mijn beste vriendin — de enige die ik in mijn thuisdorp nog heb — op wandel. Tussen met pesticiden kapot gespoten gewassen en flarden lintbebouwing genoten we van onze laatste zomer van échte rust, op de plek waar we beiden waren opgegroeid en waar we een lange geschiedenis mee deelden.

We waren ondertussen allebei afgestudeerd: vanaf september zouden ook wij ons moeten wagen aan de tantaluskwelling die anderen ‘de carrièreladder beklimmen’ noemen. We doolden wat door het — voor ons uitgestrekte maar in feite niet al te grote — dorp, toen we plots op een merkwaardig plekje stootten dat we nooit eerder hadden opgemerkt.

Op de heuvel waar de dokters en advocaten van de buurt wonen, ligt een klein stukje land, een weitje, met daarin twee schapen en een stuk of vijf kippen. ‘Vrije toegang’, leest het poortje aan de ingang. Te midden van het terrein staat een wipplank, en een beetje verder een kleine speeltuin. Kindjes mogen er gerust spelen, zolang ze lief zijn voor de beestjes, vertelt een bordje ons.

Het duurt niet lang voor twee volwassen vrouwen de wipplank bevolken, op- en neergaand, keuvelend over een spectrum aan onderwerpen dat zowel het avondeten van gisteren als de existentiële crisis van vorige week beslaat. De woorden worden niet letterlijk uitgesproken, maar vertederd zijn we, door het verwelkomende gebaar van onze buren.

Hier in onze Vlaamse buitenstad aan de rand van de Denderstreek, waar individualisme koning is, breekt deze plek het straatbeeld. Deze chaotisch ingerichte oase van puur dorpsgeluk is daarom zoveel meer dan gewoon een openbare wei. Waar we wantrouwig muren optrekken die met de hemel concurreren, is dit petieterig lapje toegankelijk grasland een daad van pure rebellie. Het is er voor iedereen: geen toegangsticket vereist.

De schapen en kippen omarmen toevallige voorbijgangers en oude bekenden. De wei staat symbool voor een steeds zeldzamer wordend vertrouwen in de ander, dat door velen onder ons vandaag als niet anders dan ‘naïef’ zou worden omschreven. Net daarom hebben we plaatsen zoals deze zo hard nodig.

Het zal wellicht vergezocht lijken, dat ik zo geraakt word door zo’n simpel gebaar. U moet echter beseffen, beste lezer, dat ik ben opgegroeid met een groot artificieel gemis. Het is een soort melancholie, een verlangen naar een tijd van dorpscafés en pensenkermissen die ik zelf nooit gekend heb. Ze wordt gevoed door mijn grootmoeder, die glimlachend vertelt over de dorpsgekken uit haar eerste jaren hier in de streek, en door mijn moeder, die maar al te graag over haar tijd in de lokale jeugdfanfare begint.

Het bestaat haast niet meer: de mogelijkheid om anderen te ontmoeten, niet omdat we op voorhand geselecteerd zijn op basis van algoritmes en demografie, maar gewoon omdat we ergens toevallig samen zijn; een onbewuste acceptatie van hen die onvoorzien ons pad kruisen.

Uiteraard had de periode waarnaar ik verwijs vooral vele verschrikkelijke gebreken. Als vegetariër pleit ik dan ook niet voor een pensenkermis en als uitgesproken feminist kan ik ook de seksistische machocultuur die met een dorpscafé gepaard gaat niet goedpraten.

Toch valt er iets te zeggen voor die uitgesproken symbolen van collectivisme, die onze cultuur vandaag steeds minder en minder kent. Elke plek is van iemand, van een gepolijst individu; niets is van iedereen. Ik mis het gevoel welkom te zijn buiten de vier muren die afbakenen wat juridisch van mij is. Ik mis het gevoel te vertrouwen, vertrouwd te worden. Ik mis een gevoel van gemeenschap.

Dat is waar ik zo naar verlang, in die eenzame Vlaamse buitensteden: een plek waar we elkaar als onbekenden mogen vinden. Daarom is het zo vertederend welkom te zijn in andermans tuin. Omdat dit grijze, immer geprivatiseerde gehucht hier op dit lapje grond op die manier plots weer een klein beetje meer van ons allen is. Dat denk ik, glimlachend op de wipplank, mijn voeten bengelend boven de grond.

 

Nona De Dier is rechtenstudente aan de Universiteit Gent en voorzitter van Jongsocialisten Gent. Met deze column behaalde ze de tweede plaats in een schrijfwedstrijd van MO*.

Bron: MO*
Deel dit artikel:
Onze partners