Een geslaagd architectuurproject vraagt om een sfeervolle verlichting. Dat lijkt evenwel eenvoudiger dan het is. Samen met VEI bekijken we welke de belangrijkste aandachtspunten zijn die men bij de planning van architecturale buitenverlichting in het oog moet houden.
Het extern verlichten van een gebouw trekt de aandacht en bezorgt de voorbijgangers een specifiek, aangenaam en sfeervol beeld van het gebouw.
Het verlichten van monumenten, kerken, openbare gebouwen en bruggen creëert een bepaald sfeerbeeld in een stad. Een mooi voorbeeld daarvan is de Londense metropool, waar de laatste jaren bijzonder veel aandacht besteed is aan architecturale verlichting. Dat is trouwens het geval in de meeste Europese steden. Het verlichten van openbare gebouwen kan men ook zien als een vorm van burgerlijke trots.
Voor zakelijke eigendommen zoals winkels en kantoren wordt eerder een subtiele verlichting toegepast. Dit levert meestal een zeer doeltreffende vorm van publiciteit. Vaak liggen prestige en esthetiek aan de basis.
De verlichting van bedrijfsgebouwen op een industrieel terrein is daarentegen meestal functioneel.
Kijkrichting en kijkafstand
Meestal wordt een gebouw hoofdzakelijk vanuit één richting gezien. Die wordt de “voornaamste kijkrichting” genoemd. Vanuit die richting moet de verlichting het meest in het oog springende effect hebben. Verder behoren de lichtbronnen ten opzichte van die richting verdoken opgesteld te staan.
Ook de normale kijkafstand moet worden bepaald.
Omgeving en achtergrond
De aanwezige verlichting in de nabijheid van het te verlichten gebouw en de mate waarin de achtergrond reeds verlicht is, bepalen rechtstreeks de vereiste verlichtingssterkte en het te installeren vermogen van de installatie.
Indien de omgeving en de achtergrond duister zijn, zal een kleine lichthoeveelheid volstaan om de constructie goed te verlichten of te accentueren.
Indien het gebouw gelegen is in een sterk verlichte omgeving en/of een helder verlichte achtergrond heeft, dan kan men beter gepaste kleurcontrasten toepassen dan helderheidcontrasten. Ook vanuit het oogpunt van rationeel energieverbruik is dit beter.
Hindernissen en waterpartijen
Natuurelementen zoals bomen, hagen, bloemperken en waterpartijen in de directe omgeving van het gebouw kunnen een decoratief element zijn voor het gebouw en de lichtinstallatie. Bovendien kunnen ze aangewend worden om de gebruikte lichtbronnen onzichtbaar te maken voor de toeschouwers en voor het creëren van dieptezicht en reliëf. Een rivier of waterpartij in de nabijheid van een verlicht voorwerp, draagt bij tot een bijzondere sfeer door het spiegelend effect van het water.
Plaatsen en richten van verlichtingstoestellen
Eens de voornaamste kijkrichting (V) en kijkafstand is bepaald, kan de plaats en de richting van de meeste verlichtingstoestellen (L) vastgelegd worden. Om een drie dimensionaal beeld van het gebouw te bekomen, is een contrast in helderheid vereist tussen de aan elkaar grenzende gevels die vanuit de voornaamste kijkrichting worden gezien.
Daarnaast moet worden beslist welke details van de constructie men wil accentueren.
Indien bepaalde constructiekenmerken zoals balkons en galerijen duidelijk tot uiting moeten komen, moeten de slaglichten op voldoende afstand worden opgesteld, om overdadige schaduwpartijen te vermijden. Als de omstandigheden dat niet toelaten, kunnen de schaduwen worden weggewerkt met bijkomende verlichting. Door daarvoor een andere kleur te gebruiken, kunnen speciale effecten bekomen worden.
Welk licht geeft welk effect?
• Naar boven schijnend licht (uplight) zorgt voor een mysterieus effect.
• Naar beneden schijnend licht (downlight) zorgt voor een versterkt “maanlichteffect”.
• Verlichting met een brede of smalle stralenbundel. Een smalle bundel zorgt voor een dramatische verlichting van een voorwerp, met scherpe schaduwbeelden.
• Laag bij de grond opgestelde verlichting veroorzaakt meestal schaduweffecten op de muren van het gebouw.
Keuze van slaglichten
De plaats van de verlichtingstoestellen en de keuze van het toesteltype zijn wederzijds afhankelijk van elkaar. Zo kan een gebouw verlicht worden met projectoren met een smalle lichtbundel die sterk omhoog zijn gericht of met projectoren met een bredere bundel op grotere afstand. De grootte van de gevel bepaalt het aantal slaglichten en de te produceren lichtsterkte.
Keuze van lampen
Toepassingen:
• Winkels: etalageverlichting, designverlichting, logoverlichting ter vervanging van de gevaarlijke neonverlichting.
• Architecturaal: grondspots voor pleinen, verlichting van gebouwen, verlichting van fonteinen.
• Led’s zijn ook zeer interessant voor het markeren van trappen, hoogteverschillen en wandeltrajecten.
Bovendien zijn de meeste Led-armaturen goed bestand tegen vandalisme.
Aanbevolen verlichtingssterkte?
Uitzicht en gebruikt materiaal |
Gloeilamp |
Correctiecoëfficient C= A x B | |||||
Voor gevelbekleding |
Verlichting v/d omgeving |
Lamp type (A) |
Verlichte gevel (B) | ||||
|
Weinig |
Goed |
Helder |
HP kwik, metaalhalogeen |
HP natrium |
Tamelijk zuiver |
Bevuild |
Steen en baksteen |
|
|
|
|
|
|
|
Lichte steen |
20 |
30 |
60 |
1,0 |
0,9 |
3,0 |
5,0 |
Middelmatige steen |
40 |
60 |
120 |
1,1 |
1,0 |
2,5 |
5,0 |
Donkere steen |
100 |
150 |
300 |
1,0 |
1,1 |
2,0 |
3,0 |
Licht gele baksteen |
35 |
50 |
100 |
1,2 |
0,9 |
2,5 |
5,0 |
Licht bruine baksteen |
40 |
60 |
120 |
1,2 |
0,9 |
2,0 |
4,0 |
Donker bruine baksteen |
55 |
80 |
160 |
1,3 |
1,0 |
2,0 |
4,0 |
Rode baksteen |
100 |
150 |
300 |
1,3 |
1,0 |
2,0 |
3,0 |
Sierbeton |
60 |
100 |
200 |
1,3 |
1,2 |
1,5 |
2,0 |
Aluminium gevelbekleding |
|
|
|
|
|
|
|
Natuur kleur |
200 |
300 |
600 |
1,2 |
1,1 |
1,5 |
2,0 |
Gelakt en gebakken eindlaag |
|
|
|
|
|
|
|
Verzadigd (10%) rood, bruin, geel blauw, groen |
120 |
180 |
360 |
1,3 1,0 |
1,1 1,3 |
1,5 |
2,0 |
Matig verzadigd (30-40%) rood, bruin, geel blauw, groen |
40 |
60 |
120 |
1,2 1,0 |
1,0 1,2 |
2,0 |
4,0 |
Pastel (60-70%) rood, bruin, geel blauw, groen |
20 |
30 |
60 |
1,1 1,0 |
1,0 1,1 |
3,0 |
5,0 |
Aanbevolen waarden voor de verlichtingssterkte van gebouwen en structuren volgens onderstaande tabel zijn nodig om een luminantie van 4,6 tot 12 cd/m2 te bereiken op een gevel waarvan de omgeving resp. weinig, goed of helder is verlicht. Waarden in tabel zijn uitgedrukt in lux.
Lichthinder
Lichthinder kan verschillende vormen aannemen:
• Hemelverlichting is de kroon van licht die ’s nachts zichtbaar is boven steden en grote verlichtingsinstallaties. Ze bevat licht dat rechtstreeks uitgestraald wordt door de armaturen en licht dat wordt gereflecteerd.
• Ongewenst strooilicht is licht dat buiten de grenzen valt van het terrein dat verlicht wordt.
• Verblinding treedt op als een optisch systeem onvoldoende wordt afgeschermd.
De lichthinder kan worden beperkt ondermeer door een juiste keuze van:
• Het lamptype en verlichtingstoestel: een geconcentreerde lichtbron laat het gebruik van performante, gerichte verlichtingstoestellen toe.
• De inplanting:
• Voldoende verlichtingsposities maken een doelgerichte verlichting mogelijk.
• Een hoge verlichtingspositie laat toe van boven naar beneden te verlichten en zo de hemelgloed te beperken.
• Verlichtingsposities die rechtstreeks op personen zouden instralen zijn te vermijden om verblinding te voorkomen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het verkeer en de ligging van de in- en uitgangen van gebouwen.
Bron: VEI / Fedelec
Illustraties en tabel “Van straling tot verlichting”, J.H. Bogaert