De kolenwasserij in Binche staat mee op de lijst van Grote Nutteloze Werken. Grote nutteloze werken is de Belgisch-Nederlandse benaming voor ongebruikte of onafgewerkte grootschalige openbare projecten. De term is gepopulariseerd door Belgische journalist Jean-Claude Defossé.
De kolenwasserij van Péronnes-les-Binche werd in 1954 opgetrokken met de steun van het Marshallplan. Per dag slikte het gebouw een slordige 3.000 ton steenkool. Al na 15 jaar, in 1969, werd de triage-lavoir overbodig door de sluiting van de nabijgelegen steenkoolmijnen Saint-Albert en Sint-Margriete.
Bescherming als monument
Decennialang stond het betonnen karkas leeg en in 2000 dreigde zelfs de sloophamer. In het kader van de sanering van niet langer voor economische activiteit gebruikte sites verkreeg de stad Binche in 2000 bij het EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) kredieten om het gebouw te slopen. Gezien het architecturale, technische en historische belang, en dankzij koppig verzet van vastberaden verdedigers van het industriële erfgoed, werd het complex in 2001 echter toegevoegd aan een beschermingslijst. Op 30 januari 2003 kregen de Europese subsidies voor afbraak een nieuw doel: de restauratie van het beton. Op 15 mei 2003 volgde uiteindelijk de bescherming als monument door een arrest van de Waalse regering.
In 2005 investeerde de Waalse overheid 13 miljoen euro in de renovatie van de buitenkant van de kolenwasserij. Alles leek in kannen en kruiken: het gebouw zou onderdak geven aan een vormingscentrum, een archeologisch depot en wetenschappelijke diensten van de federale overheid. Toch staat het gebouw een halve eeuw na sluiting nog altijd leeg.
Onderdak voor 4 federale diensten
Architecte Katia Honnoré leidde de restauratie van de buitenkant van de voormalige steenkoolwasserij Triage-lavoir in Binche in goede banen. “Het is een schoolvoorbeeld van de nagenoeg onbeperkte toepassingsmogelijkheden van beton voor de constructie van een industriegebouw. Opmerkelijk is bovendien dat het uitgerekend dateert uit een tijdperk waarin men voor dit soort technische constructies gewoonlijk naar staal greep.”
Een eerste grote restauratiecampagne vond plaats van 2005 tot 2008. De gebouwschil werd onder handen genomen: het gewapend beton van de gevels werd behandeld, de daken werden gerestaureerd en de raampartijen vervangen. In mei 2014 startten de werken in het opslaggebouw dat tegen de oostelijke en noordelijke gevel van de Triage-lavoir werd aangebouwd. Dit gebouw is volgens een principeakkoord van 2003 bestemd voor de Regie der Gebouwen en zal onderdak bieden aan 4 federale diensten:
• Koninklijk Museum voor Schone Kunsten
• Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis
• Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen
• Koninklijke Bibliotheek Albert I
16,3 miljoen euro
De eigenlijke Triage-lavoir omvat een totale oppervlakte van 16.000 m². De Direction de l’Archéologie van het Waals Gewest zal hiervan 12.000 m² gebruiken voor een centraal archeologisch depot (studie- en documentatiecentrum) en om resultaten van opgravingen te bewaren. De resterende 4.000 m² is sinds 2007 al bestemd voor de IFAPME (centrum beroepsopleiding voor hedendaagse kunst- en ambachtvormen).
In 2016 werd er nog eens 16,3 miljoen euro in de voormalige kolenwasserij gepompt. Dat geld komt uit een financiële reserve van de Regie der Gebouwen. In de ontvangstenbegroting staat wel nog niet geregistreerd dat S.A. Triage-lavoir du Centre, de eigenaars van het pand, de aankoop van de opslagruimten van de kolenwasserij met eigen middelen zullen moeten betalen.
De foto is afkomstig van Forbidden Places.