Wat zijn de huidige en toekomstige rollen van de architect en wat zijn de uitdagingen die daarmee gepaard gaan? Op deze vragen zocht Arno Huylebroeck een antwoord in zijn masterproef, waarmee hij vorig jaar afstudeerde als ingenieur-architect aan de Universiteit Gent. Vandaag is Arno Huylebroeck aan de slag bij Callebaut Architecten. Voor zijn masterproef interviewde hij tal van personen zoals Erik Wieërs, Marc Dillen, Dirk Mattheeuws, Sofie De Caigny en Johan Rutgeerts die vanuit een andere positie dan die van architect het architectuurveld vormgeven. Op architectura.be mogen we de komende weken de resultaten van dit onderzoek publiceren in vier afleveringen. In deze derde aflevering kaart Huylebroeck aan in hoeverre de architect grote maatschappelijke transities mee kan vormgeven.
Op naar een andere praktijk
Dat het scheef zit met de Belgische ruimtelijke ordening is een understatement. De alsmaar uitdijende steden, het verkavelingspatroon en de blijvende aanwezigheid van koning auto laten steeds minder ruimte voor natuur, landbouw, recreatie … De voorbije jaren is echter het inzicht gegroeid dat ons versnipperde woonlandschap niet toekomstbestendig is en dat een herschikking zich opdringt.[i] Het herschikken van een landschap op regionale, nationale en zelfs internationale schaal is evenwel geen eenvoudige opgave. Het ruimtelijke verhaal is immers complexer dan louter de som van goede ontwerpen. Bovendien staan deze ruimtelijke transities in nauw verband met grotere, maatschappelijke, sociale, culturele en economische transities. De klassieke architectuurpraktijk – de natuurlijke habitat van de architect als ontwerper-bouwer – lijkt echter alleen niet in de mogelijkheid om die diverse transities mee vorm te geven. Ze wordt in dat verhaal van transitie immers op verschillende manieren beperkt.
In de eerste plaats is het huidig ontwikkelingsmodel – waarin de private of publieke ontwikkelaar in middelen voorziet, de ontwerper het antwoord op de vraag geeft en de overheid het wettelijk kader beheert – niet ontworpen om die transities het hoofd te bieden. De overheid kan het nodige beleid niet voeren omdat onder andere de eigendommen zodanig versnipperd zijn en de architect zijn impact blijft vaak beperkt doordat deze enkel bestaat bij gratie van de opdrachtgever en de goedkeuring van de overheid.[ii] Bovendien vinden andere, nieuwe partijen, die willen bijdragen aan de transitie, geen plek in deze klassieke werkvorm. Ook in publieke opdrachten is de impact van de architect beperkt. Wanneer hij inschrijft op een opdracht, kan hij immers bijna niet anders dan zich beperken tot het bieden van een antwoord op de opdracht.[iii] De weinige opdrachten waarin het toch lukt om de vraag te herformuleren, zijn dan ook eerder de uitzonderingen die de regel bevestigen. Tot slot liggen er in de architectuurpraktijk zelf ook barrières om die transities concreet op te nemen. Niet in de minste plaats is het de deontologische code van de Orde van Architecten die die barrières heeft opgeworpen én in stand houdt, waarvan bijvoorbeeld de onverenigbaarheid tussen het beroep van architect en aannemer er een van is.
Deze barrières hebben – althans vanuit het standpunt van de architect – een gemeenschappelijke factor. De architect wordt namelijk pas heel laat in het proces ingeschakeld, vaak als de opgave al grotendeels geformuleerd is en het programma van eisen vastligt. Daardoor is zijn rol om actief maatschappelijke vraagstukken op te nemen voor een deel verloren gegaan.[iv] Vanuit een drang om dat beperkend kader te veranderen, is een derde soort praktijk (terug) ten tonele gekomen: de praktijk van verandering.[v] Deze praktijk van verandering geeft niet zozeer vorm aan het architecturale object, maar wel aan de systemen en processen die aan het vraag-en-antwoordspel voorafgaan. Steeds meer bureaus nemen die rol op en velen doen dat ook op een andere manier.
Facilitator van verandering
Hoewel de architect in deze praktijk van verandering verschillende gezichten kan tonen, neemt hij veelal de overkoepelende rol van facilitator op, waarin hij enerzijds probeert om een kwalitatievere vraagstelling mee vorm te geven en anderzijds de gekende verhoudingen in vraag te stellen om tot de juiste innovaties te komen, die de aanpak van de vele doelstellingen in maatschappij kunnen versnellen. Om die rol te kunnen spelen is de capaciteit om prospectief of ontwerpmatig te denken, en dat denken in beeld te kunnen vervatten, van groot belang. Toekomstgerichtheid, het zoeken naar alternatieven en de verbeelding van die alternatieven zijn belangrijke eigenschappen van dit ontwerpmatig denken.[vi] De toekomstgerichtheid stelt de architect immers in staat om alternatieve mogelijkheden via verbeelding te ontdekken en zo een onwaarschijnlijke realiteit zichtbaar te maken.
Het is de capaciteit om die onwaarschijnlijke toekomst te verbeelden, die de architect zijn rol geeft in de ruimtelijk-maatschappelijke transities.[vii] Niet in de minste plaats omdat het hem in staat stelt om de veelal bedrukte teneur van die transities om te draaien. De transities lijken immers altijd over minder te gaan: minder eigen ruimte, minder auto, minder energie … Dat denkpatroon komt hoofdzakelijk voort uit onwetendheid en dan voornamelijk bij de bevolking[viii], maar heeft evenzeer zijn weerslag op beleidsniveau. Dat terwijl transities ook, maar vooral, over meer kunnen en moeten gaan. Minder auto betekent namelijk ook properdere en gezondere lucht, veiligere straten met minder ernstige ongevallen, meer verkeersvrije publieke ruimte die ingezet kan worden om elkaar te ontmoeten, om natuur in de leefomgeving binnen te brengen …
Het inzien van de kwaliteiten van die andere toekomst is echter niet eenvoudig. Om die toekomst te kunnen voorstellen moeten immers de gekende systemen van de huidige werkelijkheid losgelaten worden. Er moet plaats gemaakt worden voor een nieuw, onwaarschijnlijk en ongekend kader voor de samenleving. Het is de schrik voor het ongekende die de twijfel, of die nieuwe toekomst wel beter is dan de huidige werkelijkheid, met zich meebrengt. Via het verbeelden van de nieuwe systemen maakt de architect die onvoorspelbare toekomstige werkelijkheid aannemelijk en kan ze daardoor als referentiepunt gebruikt worden. Het is dan ook net in de leegte tussen de twijfel over de nieuwe toekomst en de bluf die gespeeld moet worden om die nieuwe toekomst te bereiken, dat de verbeeldingskracht van de architect ten volle benut kan worden.
Die rol mag evenwel niet overschat worden. De veelheid en complexiteit van de maatschappelijke transities zorgen er immers voor dat één groep – of dat nu architecten, beleidsmakers of andere beroeps- of belangengroepen zijn – niet in staat is om deze in hun eentje vorm te geven en te verwezenlijken. Het is echter net daar, in die broodnodige samenwerking, dat het schoentje wringt. Door een gebrek aan een gedeeld vocabularium, die de verschillende partijen in staat stelt om over een gemeenschappelijk project in gesprek te gaan en naar oplossingen te zoeken, worden de uitdagingen telkens vanuit de eigen positie en belangen benaderd. Het is net in die leegte, in het gebrek aan een gedeeld vocabularium tussen de stakeholders, dat de kracht van de verbeeldingscapaciteit opnieuw tot volle uiting komt. De capaciteit om dat toekomstig verhaal te verbeelden en aannemelijk te maken zorgt er immers voor dat een project gesmeed kan worden waarin alle stakeholders zich in herkennen en zich in erkend voelen. Bovendien zorgt het er voor dat de bestaande referentiekaders, die voor conflict zorgen, open gebroken worden en het gesprek op gang gebracht kan worden. Door probleemoverschrijdend te werk te gaan en de particuliere verlangens van elke afzonderlijke groep op elkaar af te stemmen, kan de architect productieve coalities smeden waarin gezamenlijk aan die transities gebouwd wordt.
Kanttekeningen
Hoewel de praktijk van verandering de sleutel lijkt te zijn naar een andere, betere toekomst, mag deze praktijk – en de positie die de architect daarin bezet – niet zonder reflectie blijven. Dat lijkt in het discours evenwel soms de tendens.
In de eerste plaats zijn er aan het vormgeven van het maatschappelijk debat bepaalde grenzen die de architect soms uit het oog dreigt te verliezen. Architecten overschatten immers vaak hun rol en meten zich een rol van ideologen aan, terwijl ze als organisator van ruimte al voldoende impact op de maatschappij hebben.[ix] Er zijn met andere woorden grenzen aan de handelingsradius van de architect, die vaak te maken hebben met de capaciteiten van de individuele architect. Die grenzen zijn bovendien niet enkel verbonden aan de eigen positie, maar ook aan andere domeinen die het ruimtelijk-maatschappelijk verhaal mee vormgeven en beïnvloeden. Zo is bijvoorbeeld het raakvlak met de economie een belangrijke invloedsfactor. Het vormgeven van het maatschappelijk debat om de toekomstige transities te versnellen vergt dan ook een verbeelding van die toekomst die verder gaat dan het louter visuele.
Daarnaast dreigt een misinterpretatie te ontstaan over de auteursrol van de architect. Hoewel het aanhouden van de idee van de architect als enig, bijna goddelijk scheppend genie bedenkelijk is, is het echter een misvatting dat auteurschap niet meer actueel is. Auteurschap gaat immers over het feit dat iemand verantwoordelijkheid – en dat kan nog altijd een gedeelde verantwoordelijkheid zijn – neemt voor wat men doet in de wereld om die wereld te accommoderen naar de noden van de samenleving.[x] Hoewel Michel Foucault zich afzette tegen het traditionele idee van de goddelijke auteur, stelde hij evenwel dat het loslaten van de auteursrol pure romantiek zou zijn. [xi] Wanneer Foucault’s betoog wordt losgelaten op de figuur van de architect, is deze niet meer de geniale schepper die het werk voorafgaat en daardoor de wereld en de samenleving betekenis geeft, maar wel iemand die de condities, waarbinnen het individu zijn eigen verhaal kan schrijven en zijn eigen betekenissen op de wereld kan neerleggen, vormgeeft.
Tot slot moet een kanttekening geplaatst worden bij de verhouding van de praktijk van verandering tot de klassieke architectuurpraktijk van de architect als ontwerper-bouwer. Doordat de praktijk van verandering ontstaan is uit de beperkingen van de klassieke praktijk en ze zich afzet tegen een aantal concepten – zoals de auteurspositie – die daarin gangbaar zijn, worden de praktijken vaak tegenover elkaar geplaatst.
Die tweestrijd komt duidelijk naar voren in het verschil tussen het discours rond de praktijk van verandering en de reële situatie in de praktijk. Er heerst een soort tweedeling in het debat tussen langs de ene zijde die praktijken die meer bezig zijn met de grotere transities en langs de andere zijde die praktijken die eerder de opdrachten die worden geformuleerd beantwoorden. De ruimte van het discours vormt daarin het terrein van de praktijk van verandering, terwijl de dagelijkse praktijk het speelveld van de ontwerper-bouwer blijft.
Die tweedeling zou de idee kunnen geven dat de praktijk van verandering en de klassieke architectuurpraktijk tegengestelden of elkaar uitsluitende praktijken zijn, die in golven de bovenhand op elkaar proberen te nemen. Hoewel de twee praktijken soms contradictorisch lijken, zou het echter problematisch zijn wanneer enkel de praktijk van verandering zou bestaan, ten koste van de klassieke architectuurpraktijk.[xii] De inzet van de opdracht heeft juist behoefte aan adequate, gevatte, wervende, innoverende vormgeving.[xiii] Bovendien heeft het verschil tussen de focus van het discours en de realiteit in de praktijk een betekenis. De ruimte die de architect in de praktijk van verandering in het discours krijgt, stelt hem immers in staat de klassieke architect een spiegel voor te houden. Doordat elke individuele praktijk van verandering veelal focust op één specifiek aspect, kunnen ze vanuit die focus problematieken duidelijk op tafel te leggen.[xiv] Dat stelt de klassieke praktijk dan weer in staat om die thema’s niet alleen te integreren, maar actief vast te pakken, ermee aan de slag te gaan en te ontdekken wat die thema’s betekenen voor de antwoorden die geformuleerd worden, voor de bestaande methodes die gehanteerd worden of de slechte gewoontes die gekweekt zijn.[xv] Beide praktijken hebben dus een plaats in de hedendaagse context en er moet dan ook niet gezocht worden naar een oppositie tussen beide praktijken, maar wel naar datgene wat hen versterkt.
__________________________
Deze serie columns is een synopsis van de masterproef ‘Een Onderzoek naar Opvattingen in Vlaanderen over de Rol(len) van Architecten Vandaag’. De masterproef onderzocht de rollen van architecten in het hedendaagse Vlaamse landschap. De centrale stem kwam echter niet van architecten zelf, maar wel van personen die vanuit een andere positie dan die van architect het architectuurveld vormgeven. Zij werden geïnterviewd en hun visie, gecomplementeerd met het lopende debat in tijdschriften, (kranten)artikels, opiniestukken, columns, onderzoeken, discussieplatforms … vormden de basis van de masterproef.
De opzet van de masterproef bestond er niet in niet om één eenduidig besluit te geven over de taken van de architect. Het onderzoek bracht, vanuit een moreel-normatieve blik naar de filosofische verantwoordelijkheden van de architect, wel een overzicht van de opvattingen in Vlaanderen over de rollen van de architect vandaag op.
VOETNOTEN
[i] Erik Wieërs, Ambitienota Vlaams Bouwmeester 2020 -2025: Kansen scheppen voor ontmoeting (Brugge: Die Keure, 2021), 3.
[ii] Michiel Van Balen, “Rediscovering sustainable commisioning”, A+: Practices of Change, nr. 287 (december 2020 – januari 2021), 79.
[iii] Edith Wouters, “Over de kracht van verbeelding: Verbeelding is een proces, geen moment”, interview door Vjera Sleutel in Architectuurcultuur in Vlaanderen, Gideon Boie en Sofie De Caigny, (red.), (Antwerpen: VAi, 2019), 44.
[iv] Heleen Verheyden & Els Vervloesem, “Over de veranderende ontwerppraktijk: Vernieuwing heeft een betekenisvolle context nodig”, interview door Paoletta Holst in Architectuurcultuur in Vlaanderen, Gideon Boie en Sofie De Caigny (red.), (Antwerpen: VAi, 2019), 29.
[v] De term ‘Praktijk van verandering’ is ontleend van Joachim Declerck. Joachim Declerck, Transformation as Social Movement (Universiteit Gent: Lessen Theory of Urban Design, 1e Master of Science in de ingenieurswetenschappen: architectuur - afstudeerrichting: stadsontwerp en architectuur, 2020).
[vi] Charlotte Geldof en Nel Janssens, “Van ontwerpmatig denken naar onderzoek”, in Achtergrond 3: Architect/Ontwerper/Onderzoeker? – Casus Mare Meum: een oefening op zee, Eline Dehullu e.a. (red.), (Antwerpen: VAi, 2007), 12-17.
[vii] Lisa De Visscher, zelf afgenomen interview, 22 januari, 2021.
[viii] Erik Wieërs, zelf afgenomen interview, 22 maart, 2021.
[ix] Erik Wieërs in Wieland De Hoon, “LESS IS MORE - Minder ruimte vraagt om meer architectuur”, in Cahier #3: Duurzaam ruimtegebruik, AR-TUR (red.) (Turnhout: AR-TUR, 2015), 37.
[x] Guy Châtel. “Op de koffie.” Interview door Asli Çiçek in het kader van Jokerweek 2021: Shifting Positions. Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 31 maart, 2021.
[xi] Michel Foucault, “What is an author?”, vertaald door Josué V. Harari, in Aesthetics, Method and Epistemology, James D. Faubion, (red.) (Harmondsworth: Penguin books, 2000), 221-222.
[xii] Roeland Dudal, “Practices of Change”, Lezing in het kader van Jokerweek 2021: Shifting Positions, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 29 maart, 2021, https://www.youtube.com/watch?v=ZDcUzUhHB1I.
[xiii] André Loeckx, “De autonomie van architectuur vs. Het engagement van ruimtelijk ontwerpers?”, verslag door Staf Bellens, NAV, 2 juli, 2019, https://www.nav.be/artikel/2128/de-autonomie-van-architectuur-vs-het-engagement-van-ruimtelijk-ontwerpers/.
[xiv] Beatriz Van Houtte Alonso, “Kritiek op uitnodiging: Beatriz Van Houtte Alonso”, lezing in het kader van Jokerweek 2021: Shifting Positions, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 31 maart, 2021, https://youtu.be/eXAhzwWA5Ns.
[xv] Lieven Nijs, “Debat: Opleiding en werkveld”, lezing in het kader van Jokerweek 2021: Shifting Positions, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, 2 april, 2021, https://www.youtube.com/watch?v=IiCrZB1obrY&t.