Wat zijn de huidige en toekomstige rollen van de architect en wat zijn de uitdagingen die daarmee gepaard gaan? Op deze vragen zocht Arno Huylebroeck een antwoord in zijn masterproef, waarmee hij vorig jaar afstudeerde als ingenieur-architect aan de Universiteit Gent. Vandaag is Arno Huylebroeck aan de slag bij Callebaut Architecten. Voor zijn masterproef interviewde hij tal van personen zoals Erik Wieërs, Marc Dillen, Dirk Mattheeuws, Sofie De Caigny en Johan Rutgeerts die vanuit een andere positie dan die van architect het architectuurveld vormgeven. Op architectura.be mochten we de voorbije weken enkele columns publiceren met de resultaten van dit onderzoek. In de vorige drie columns werd de rol van de architect telkens vanuit verschillende invalshoeken bekeken. Een belangrijk argument uit de masterproef bleef daarin evenwel onbesproken. Het belang van de gelijktijdigheid van de (sub)rollen van de complexe bouwer, de geëngageerde burger en de systeemveranderaar verdient nog bijzondere aandacht.
De complexe bouwer: gelijktijdigheid
Bij de figuur van de complexe bouwer werd duidelijk dat zowel een nauwere samenwerking als de transformatie naar de architect-specialist elk hun eigen fricties en risico’s kennen. Bovendien was noch de nauwere samenwerking, noch de verschuiving naar de architect-specialist op zichzelf toereikend om de verschillende complexiteiten in de hand te houden en tegelijk de inhoudelijke complexiteit van het volledige verhaal te behouden. Door enkel van in het begin nauwer samen te werken wordt er immers geen diepgaandere kennis opgebouwd, maar stelt het de architect wel in staat om alle specialismen in een kwalitatief, holistisch verhaal samen te brengen. Anderzijds stelt een specialisatie de architect in staat om wel die grondige kennis te verwerven, maar ontstaat het risico dat er door vereenvoudiging aan inhoudelijke kwaliteit wordt ingeboet.
De voordelen van het nauwer samenwerken vormen dus de nadelen van de specialisatie en omgekeerd. Om een zinvolle verschuiving in de rol van de architect en de werking van het werkveld te creëren, lijkt het dan ook nodig te zijn dat beide transformaties gelijktijdig plaatsvinden en dat de architect de twee schijnbaar tegenstrijdige posities van generalist en specialist tegelijk opneemt. Dat het niet onoverkomelijk is om de generalist en de specialist in één figuur te combineren, leert een heldere kijk op de essentie van de rol van de architect in ontwerp- en bouwprocessen ons. In de eerste plaats is de architect de specialist ontwerper-bouwer. Hij is immers de enige in het volledige proces die opgeleid is om ruimte te ontwerpen en om dat om te zetten in iets dat gebouwd kan worden. Het is dan ook een rol die hij zal moeten blijven opnemen. Langs de andere kant neemt hij al sinds mensengeheugenis een centrale positie in ontwerp- en bouwprocessen in. Door middel van de figuur van de architect worden opdrachtgever, aannemer, overheid en specialisten immers met elkaar in contact gebracht. De architect is dus eigenlijk altijd al zowel specialist als generalist geweest en hij is dus zeker in staat om die twee rollen gelijktijdig op te nemen en daarmee de complexe project-technische en maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden.
De geëngageerde burger: symbiose
De gelijktijdigheid vanuit het oogpunt van de geëngageerde burger ligt niet zozeer in het combineren van verschillende rollen. Om het karakter ervan te ontdekken, is het belangrijk naar de verschillende invloedsfactoren – die vanuit de tweede figuur besproken werden – op architectuur te kijken.
Architectuur, net zoals elke discipline, kent een zekere autonomie. In architectuur is een basis te vinden die niet afhankelijk is van andere disciplines of maatschappelijke praktijken. Tegelijk is echter duidelijk dat de gebouwde omgeving, daar deze voor vele en uiteenlopende maatschappelijk doelen dient, niet uitsluitend op deze basis kan rusten. Bij de totstandkoming werken verschillende krachten of belangen samen (of elkaar juist tegen); niet in de laatste plaats zijn er de economische factoren.[i] Het geëngageerd burgerschap van de architect is dan ook niet vanzelfsprekend. Het spelen van deze rol wordt bemoeilijkt door de verschillende, complexe en vaak tegenstrijdige relaties die de architect aangaat met de bouwheer, de maatschappij en de architectuur zelf.
Toch hoeven deze drie relaties elkaar niet in de weg te staan of de architect te beperken in zijn verbintenis met elk ervan. Ze vormen immers de basis om architectuur te creëren. Zo zijn autonomie en maatschappelijk engagement [en economie] [drie] verschillende dimensies van de architectuur die elk een eigen logica, een eigen rizoom van betekenissen en praktijken, een eigen spectrum van waarden en eigen wijzen van ontwikkeling hebben. Een van [de drie] miskennen doet afbreuk aan de architectuur.[ii] De sleutel tot het succesvol uitvoeren van zijn maatschappelijke rol ligt voor de architect dan ook in het gelijktijdig omgaan met deze complexe relaties en de daaruit voortkomende belangen samen te laten vallen. Alleen zo kunnen de wensen van de bouwheer met zekerheid vertaald worden in cultureel duurzame architectuur waarin er plaats is voor de eigen signatuur van de architect. Zonder wrijving geen glans.
De systeemveranderaar: balans
Bij de figuur van de systeemveranderaar moet het gelijktijdig karakter dan weer gezocht worden in de verhouding tussen de klassieke architectuurpraktijk en praktijk van verandering. Hoewel de klassieke architectuurpraktijk en de praktijk van verandering op verschillende vlakken botsen, is het belang van hun gelijktijdig bestaan cruciaal in het licht van de noodzakelijke transities. De verhouding tussen beide praktijken is bovendien tweevoudig. Zo zorgt de praktijk van verandering er enerzijds voor dat de processen, waarin de klassieke architectuurpraktijk de antwoorden ontwikkelt, kwalitatiever zijn en anderzijds houdt ze die klassieke architectuurpraktijk een spiegel voor zodat ze zichzelf steeds in vraag kan blijven stellen en kan aanpassen aan de bestaande maatschappelijke context. Omgekeerd zorgt de klassieke architectuurpraktijk ervoor dat de onderzoeken die de praktijk van verandering doet, in de werkelijkheid kunnen landen. De concrete uitvoering is immers een belangrijke test voor de werking van het ontwikkelde scenario.[iii]
Het is dan ook belangrijk dat de praktijken in balans blijven. Enerzijds is een architectuurpraktijk zonder praktijk van verandering onvoldoende in staat om te reageren op de uitdagingen die de maatschappij met zich meebrengt. Anderzijds verliest een architectuurpraktijk zonder de klassieke architect mogelijks connectie met de maatschappij waarin ze zich bevindt. Het is dan ook in die samenhang dat de toekomst gezien kan worden en dat de betekenis, de maatschappelijke relevantie en het nut van architectuur gezien moet worden, niet alleen in het aanbieden van fantastische, sociale, publieke en private ruimtes, maar ook in het meetimmeren aan die transities.[iv] Als de krachten gebundeld worden, kan de kritische massa aan bewijslast ontstaan die een systeemverandering in werking zet. Op alle schaalniveaus en op vele plaatsen tegelijk, met een rol voor iedereen tegelijk. Het lijkt hybris, maar er is wellicht geen andere weg.[v]
Meervoudige synchroniteit
Het belang van gelijktijdigheid speelt zich – net zoals bij elke figuur apart – ook af tussen de drie figuren onderling. Dat betekent dat in een ideaal scenario de architect in staat is om de drie figuren synchroon op te nemen. Dat maakt het voor hem immers mogelijk om een antwoord te geven dat met elke mogelijke invloed rekening houdt en om op elke toekomstige uitdaging te anticiperen. Dat scenario is in realiteit evenwel niet haalbaar. De veelheid aan soms uiteenlopende verwachtingen en verantwoordelijkheden, en de complexiteit van de hedendaagse ruimtelijke opgaven noopt de architect tot keuzes. Hoewel de individuele architect dus genoodzaakt is om een keuze te maken, is die in essentie echter niet zo vanzelfsprekend. De drie figuren zijn immers onderling afhankelijk van elkaar.
Zo zijn in de eerste plaats de complexe bouwer en de systeemveranderaar afhankelijk van elkaar om hun rol te kunnen spelen. De systeemveranderaar krijgt immers pas autoriteit wanneer hij kennis van het bouwen in zijn verhaal kan binnenbrengen en anderzijds heeft de complexe bouwer de systeemveranderaar nodig om het bestaand kader waarin de architect opereert kwalitatiever te maken. De geëngageerde burger neemt tussen beide een bijzondere positie in. In de eerste plaats heeft deze ofwel de complexe bouwer ofwel de systeemveranderaar nodig om te kunnen bestaan. Een maatschappelijk engagement kan immers slechts uitgevoerd worden door middel van een reële activiteit. Omgekeerd speelt de geëngageerde burger een cruciale rol voor hen. Enerzijds is de geëngageerde burger noodzakelijk voor de complexe bouwer om ervoor te zorgen dat hij niet vervalt tot de loutere beroepsarchitect, die zich niet bewust is van de invloed van architectuur op de samenleving. Anderzijds kan de systeemveranderaar niet anders dan een geëngageerd burger zijn, aangezien het hebben van een maatschappelijk engagement de bestaansreden van de eerste is.
De complexe bouwer, de geëngageerde burger en de systeemveranderaar zijn dus nauw verbonden met elkaar. Bovendien ze zijn wel van elkaar te onderscheiden, maar niet te scheiden. Dat houdt in dat, om de ruimtelijke opgaven op een holistische manier aan te pakken, nooit een van de drie figuren mag ontbreken. Het is daarenboven belangrijk dat de balans tussen de drie figuren bewaakt wordt. Beide voorwaarden creëren een bijzondere vereiste voor de architect. Doordat het in de praktijk voor de individuele architect onmogelijk is om de drie figuren tegelijk op te nemen, is hij genoodzaakt om enig besef van de basisbeginselen van elke figuur te kennen. Enkel zo kunnen de verschillende figuren in symbiose gelijktijdig bestaan. Het is per slot van rekening in de synchroniteit van de drie figuren dat hun sterkte ligt en dat de toekomst van de architect gezocht kan worden.
Het onderzoek – en de conclusies die daaruit voortgekomen zijn – vormt echter geen eindpunt en probeert bovendien ook niet compleet te zijn. Er kunnen immers na verder onderzoek mogelijks nog andere figuren gedefinieerd worden. Daarnaast zijn deze figuren allerminst universeel in tijd en ruimte, maar zijn ze net sterk afhankelijk van hun context. Bovendien rest de vraag hoe de architect zichzelf ziet. Dat architecten niet noodzakelijk akkoord gaan met die visies, is aannemelijk. Bovendien is het zeer plausibel dat ook onder de architecten meningsverschillen bestaan. Geert Bekaert stelt dan ook meer dan terecht dat de bezinning op de architect geen individuele zaak is, zelfs niet de zaak van een kleine verlichte groep. Ze kan maar met vrucht gebeuren wanneer heel het beroep en al de beoefenaren ervan er op de een of andere manier bij betrokken worden.[vi]
De “buitenstaanders” hebben gesproken.
Het woord is aan de architecten.[vii]
__________________________
Deze serie columns is een synopsis van de masterproef ‘Een Onderzoek naar Opvattingen in Vlaanderen over de Rol(len) van Architecten Vandaag’. De masterproef onderzocht de rollen van architecten in het hedendaagse Vlaamse landschap. De centrale stem kwam echter niet van architecten zelf, maar wel van personen die vanuit een andere positie dan die van architect het architectuurveld vormgeven. Zij werden geïnterviewd en hun visie, gecomplementeerd met het lopende debat in tijdschriften, (kranten)artikels, opiniestukken, columns, onderzoeken, discussieplatforms … vormden de basis van de masterproef.
De opzet van de masterproef bestaat er niet in niet om één eenduidig besluit te geven over de taken van de architect. Het onderzoek bracht, vanuit een moreel-normatieve blik naar de filosofische verantwoordelijkheden van de architect, een overzicht van de opvattingen in Vlaanderen over de rollen van de architect vandaag op.
VOETNOTEN
[i] Willem Koerse, Architectuur is niet interessant (Antwerpen: Uitgeverij Hadewijch, 1995), 108.
[ii] André Loeckx, “De autonomie van architectuur vs. Het engagement van ruimtelijk ontwerpers?”, verslag door Staf Bellens, NAV, 2 juli, 2019, https://www.nav.be/artikel/2128/de-autonomie-van-architectuur-vs-het-engagement-van-ruimtelijk-ontwerpers/.
[iii] Jan Verheyden in Johan Lagae, “De architect als ‘faciliteur’ / een gesprek met SMaR over het werken aan scholen in kansarme buurten van Brussel”, OASE, nr. 72 (maart 2007), 44.
[iv] Joachim Declerck in A+, “Book Launch A+ 287: Practices of Change”, debat geleid door Lisa De Visscher en Roeland Dudal, A+, 19 januari, 2021, https://www.youtube.com/watch?v=VqsLz1uAgXI.
[v] Roeland Dudal, “We moeten ruimte maken én ruimte delen”, NAV, 2 mei, 2018, https://www.nav.be/artikel/1456/roeland-dudal-awb-we-moeten-ruimte-maken-en-ruimte-delen/.
[vi] Geert Bekaert, “Waarom nog architecten?”, In Geert Bekaert. Verzamelde opstellen. Deel 2: Los in de ruimte 1966-1970, Mil De Kooning, e.a., (red.) (Brussel: Stichting monumenten- en landschapszorg, 1986), 289.
[vii] Geert Bekaert, “Waarom nog architecten?”, In Geert Bekaert. Verzamelde opstellen. Deel 2: Los in de ruimte 1966-1970, Mil De Kooning, e.a., (red.) (Brussel: Stichting monumenten- en landschapszorg, 1986), 294.