"De schoonheid van België zit aan de achterkant"

"Als we ons land lelijk vinden dan is dat de schuld van architecten." In zijn antwoord op de vraag wie van België zo’n surrealistische rommel maakte, neemt Bob Van Reeth geen blad voor de mond. De architect en eerste stadsbouwmeester van Antwerpen gidst ons door de inzendingen van de lezers van De Standaard die hun stem uitbrachten op de volgens hen lelijkste plekken van België. 

‘Zijn mensen echt geïnteresseerd in lelijkheid?’ De architect Bob Van Reeth twijfelt tussen ontgoocheling en verbazing als hij hoort over de massale reactie van de Standaard-lezers op de reeks ‘O lelijk België’. ‘Ik hoopte net dat we allemaal op zoek waren naar schoonheid.’

Maar misschien schuilt net in de gedeelde frustratie over lelijkheid onze bezorgdheid over schoonheid. En moeten we, om die laatste beter te begrijpen, eerst weten waarom we iets lelijk vinden.

Bob Van Reeth gidst ons in vijf etappes door de online inzendingen van ‘O lelijk België’. Van hoogbouw tot verloedering: als architect helpt hij ons kijken, breekt heilige huisjes af of vloekt gewoonweg mee.

Een surrealistische mengelmoes van stijlen

Het botsen van verschillende architectuurstijlen stoorde de lezer ontzettend. De belle époque-woning op de Zeedijk in Middelkerke, waar een projectontwikkelaar er niet beter op heeft gevonden om een handvol appartementen op het dak neer te poten, werd meermaals ingezonden. Only in Belgium.

‘Er zijn weinig landen waar je zoveel rommel naast elkaar ziet als België’, zegt Van Reeth. Met rommel bedoelt hij de soms surrealistische mix van woningtypes. ‘Maar de Vlaming is dan ook een uitgesproken individualist: als je allemaal dezelfde huizen zou bouwen, dan nog is het eerste wat een Vlaming doet zijn voordeur in een andere kleur schilderen dan die van zijn buurman.’

Toch stoort Van Reeth zich niet aan dat individualisme, in tegenstelling tot veel Vlamingen. ‘Omdat het ook schoonheid met zich brengt. Je moet eens naar de achterkant van al die huizen kijken: daar, waar niemand het ziet, doen mensen hun goesting. Ze bouwen duivenkoten en veranda’s. In dat oneigenlijk gebruik van materialen vind ik niet alleen de mooiste poëzie maar ook de grootste gelijkenis. Want terwijl de voorkant bepaald wordt door de architect met wie je onvermijdelijk moet samenwerken, wordt de achterkant bepaald door de bewoners zelf. En daarin vinden de Vlamingen elkaar: in hun gedeelde afkeer van wetten en correctheid. Ik ben er verliefd op. Koterijen zijn de volksmuziek van de architectuur.’

Is die stijlkakofonie dan de schuld van de architecten? ‘Absoluut. Ze zijn niet alleen met te veel, er zijn ook te veel architecten met een getuigschrift van middelmatigheid.’

 

Nieuw is niet altijd beter

Het gerechtsgebouw of ‘vlinderpaleis’ van Antwerpen, de stadshal in Gent, het stadhuis van Hasselt in aanbouw: ‘visueel lelijk’, oordeelden opvallend veel lezers. Nochtans zijn het stuk voor stuk vernieuwende projecten waar steden trots mee uitpakken. ‘Vernieuwing is een misvatting’, zegt Van Reeth. ‘Een goed architect is iemand die erin slaagt om met hedendaagse materialen hedendaagse programma’s te bouwen waarbij het resultaat iets is wat er altijd al lijkt te hebben gestaan, namelijk banaliteit. Een goede architect streeft kortom naar verfijnde banaliteit, naar stille verbetering, niet naar schreeuwerige ontwerpen die een breuk met de omgeving veroorzaken.’

Daarom begrijpt hij wel dat mensen de Gentse stadshal als lelijk ervaren, ook al vindt hij zelf dat het gebouw perfect weergeeft wat een stadshal moet zijn. ‘Als je in Gent een hoek omslaat, mept de architectuur soms “boenk” in je gezicht. Brugge en Antwerpen zijn daar in hun centrum iets voorzichtiger in: het Theaterplein is een mooi voorbeeld van hoe architectuur op een subtielere manier iets aan een plek kan toevoegen en ze verbeteren.’

Nochtans staat ‘iets toevoegen’ niet bovenaan de ambities van stadsbesturen die een toparchitect aantrekken. Prestige wel, daarentegen. ‘Er is niets mis met prestige. Als een gemeente een cultureel centrum of bibliotheek wil bouwen, hebben ze daarmee ook een opdracht voor de burgers: die moeten de kans krijgen om er fier op te zijn, want zij moeten die gebouwen tenslotte als gemeenschap dragen. Prestige wordt helaas te vaak verward met schreeuwerige vormen zonder betekenis. Een ontwerp moet respectvol zijn voor de mensen en logisch voor de omgeving.’ Ook dat is prestige: een stad en haar bewoners die trots zijn op een gebouw.

Of daar ook consensus bij komt kijken? ‘Neen, daar geloof ik niet in. Ken je de definitie van een kameel? It’s a racehorse made by a commission. Dat lijkt nergens op. Het is de taak van wethouders, stadsbouwmeesters en schepenen om te maken dat er consensus groeit rond openbare projecten, want de openbare ruimte is tenslotte van ons allemaal. Maar dat wil niet zeggen dat die consensus het ontwerp van bij de eerste pennenstreek moet bepalen.’

 

Weg met wegen

We willen ons overal snel naartoe verplaatsen maar we willen liever niet naast diezelfde wegen wonen. Zijn we hypocriet door zoveel viaducten, ringen en snelwegen als ‘lelijk’ te nomineren? ‘Tussen wat we doen en wat we willen, zit nu eenmaal vaak tegenstelling. Maar als je het hebt over wat je als burger kunt doen, dan heeft hij op vlak van mobiliteit al bewezen dat hij druk kan uitoefenen: de actiegroepen rond Oosterweel en de picknickers in Brussel hebben invloed. Ik heb daar waardering voor, ook al stel ik me de vraag of het mobiliteitsprobleem van Brussel niet groter geworden is door die voetgangerszone.’ Misschien kunnen burgers de viaducten bezetten, droomt Bob Van Reeth luidop. Of hoe consensus dan toch constructief kan zijn.

 

Vreselijke verloedering

Vochtige matrassen langs de snelweg, afval op een straathoek, huizen die verflaag per verflaag ontvellen tot ze krot worden: we vinden weinig zaken zo intriest als afval en verloedering. ‘De politiek toont met het heffen van een leegstandsbelasting dat ze iets aan leegstand wil doen, maar het blijft een moeilijk gegeven’, zegt Van Reeth. ‘Vooral hoogbouw baart me zorgen: als je vandaag een appartementsgebouw wil opknappen, moet je de toestemming van bijna alle afzonderlijke eigenaars hebben. Dat is tijdrovend en bijzonder moeilijk. In Nederland hebben ze daar een veel beter wettelijk kader voor: volledige bouwblokken zijn er vaak in handen van woningbouwverenigingen. Die beslissen autonoom en zorgen er bovendien voor dat bewoners een vervangwoning toegewezen krijgen. In België ligt er voor juristen en wethouders op dat vlak dus nog een groot, braakliggend terrein.’

 

Hoog, hoger, te hoog

Het uitzicht mag dan fantastisch zijn op de bovenste verdiepingen, zowel de KBC-toren in Gent, de appartementsgebouwen langs de kustlijn als de woontorens op Linkeroever in Antwerpen vallen bij weinig lezers in de smaak. Van Reeth geeft de critici voor een stuk gelijk. ‘De sukkelaar die de KBC-toren heeft ontworpen, verdient de titel van architect niet. Dat is een ontwerp dat je in de opleiding architectuur van een student krijgt. Het is een formalistisch probeersel.’

‘Heeft iemand de Boerentoren genomineerd als lelijke plek?’, wil Bob Van Reeth weten. Neen, niemand. ‘Verbaast me niet. Oude gebouwen dwingen respect af omdat ze al geleefd hebben. Daarom vinden mensen ze bijna altijd mooi.’ Gelukkig gaat het verder dan dat: het verschil met de KBC-toren, die zomaar in het landschap werd neergeploft, is het respect dat de Boerentoren uitdrukt voor de omgeving. ‘Als je aandachtig kijkt, zie je hoe die toren trapsgewijs groeit: de voet bestaat uit brede blokken die steeds smaller worden naarmate ze de hoogte in gaan. In de structuur van voet, lijf en kop schuilt rust en logica.’ Geen abrupte paal dus, zoals in Gent.

Toch wennen we maar beter aan hedendaagse hoogbouw want met een groeiende bevolking moeten we onvermijdelijk verdichten. Dat wil zeggen: kleiner, dichter en ja, ook gestapeld wonen. ‘Het succes van hoogbouw hangt niet alleen af van je ontwerp, maar ook van de plek. In Antwerpen mag je bijvoorbeeld binnen een begrensde perimeter niet concurreren met de kathedraal, de Boerentoren en de politietoren: geen enkel ontwerp mag hoger zijn dan vijftig meter.’ Daar toont zich volgens Van Reeth het nut van de stadsbouwmeester: ‘Onlangs nog werd een aartslelijk ontwerp tegengehouden dat het landschap zou verstoren. Eigenlijk zou elke stad iemand moeten hebben die de optopdrang en het showgehalte van architecten en privéontwikkelaars matigt. Want wat velen nog altijd niet goed begrijpen, is dat stedenbouw belangrijker is dan architectuur.’

Slot: is België lelijk?

‘Ik heb vooral geleerd dat de discussie over schoonheid en lelijkheid in wezen een onmogelijke discussie is. Op kantoor verbood ik mijn medewerkers om iets te beoordelen in termen van “mooi” en “lelijk”. Er zijn categorieën die binnen de architectuur veel belangrijker zijn: verstilling, juistheid, continuïteit.’

De discussie is ook om een andere reden onmogelijk: omdat we allemaal anders kijken. ‘Als architect vind ik invloed belangrijker dan stijl’, zegt Van Reeth. ‘Wat doet een gebouw met een stad en met een wijk? Maar ik begrijp dat de man of vrouw die de deur uit stapt en elke dag hetzelfde gebouw passeert, veeleer zal vallen over stijl. Die twee blikken zijn niet zomaar te verzoenen.’ Zijn oplossing? ‘Wil je dat mensen respect hebben voor je ontwerp dan moet je als architect zelf luisterbereidheid hebben. Het conflict tussen burger en architectuur kun je niet oplossen maar je kunt er op zijn minst voor zorgen dat er begrip is.’ Als dat niet mooi is.

Deel dit artikel:
Onze partners