Van stagiair tot Studio Director: het traject dat ir. architect Dieter Wuyts de voorbije 28 jaar aflegde, oogt indrukwekkend. Dat heel zijn loopbaan zich tot nog toe afspeelde bij hetzelfde ontwerpbureau, is eens zo opmerkelijk. Naarmate de naam van de onderneming veranderde – van Luyten & Lens over LLOX architecten en ASSAR LLOX Architects tot assar architects – evolueerde ook zijn eigen functie en verkende hij nieuwe uithoeken van het metier. Al is dat laatste niet meer te vergelijken met zijn begindagen in de late jaren 90 van vorige eeuw. “Ons beroep is in de loop van de voorbije twee decennia veel complexer geworden.”
Sommigen komen binnen via de grote poort, anderen eerder toevallig via een zijingang. Zo verging het Dieter Wuyts naar eigen zeggen toen hij in 1996 op voorspraak van zijn toenmalige ‘schoonnonkel’, die voor Zorgbedrijf Antwerpen werkte en goede contacten had in de architectuurwereld, ging aankloppen bij Louis Luyten, oprichter van het multidisciplinaire bureau Luyten & Lens. “Vlak na mijn laatste examen aan de KU Leuven mocht ik er gaan solliciteren”, herinnert hij zich. “Ik werd aangenomen als stagiair, maar dat was eerder een soort vriendendienst dan dat ze ervan overtuigd waren dat ik de juiste man op de juiste plaats was. Aanvankelijk was het dus wel even zoeken, want ze wisten eigenlijk niet goed wat ze met mij moesten aanvangen (lacht). Gelukkig kon ik onder de vleugels van medevennoot Marc Lens de stiel leren en de nodige ervaring opdoen. Mijn eerste opdrachten waren enkele interne verbouwingen bij AZ Monica in Deurne, waar we momenteel toevallig een nieuwe vleugel voor aan het realiseren zijn.”
In 2007 werd Luyten & Lens omgedoopt tot LLOX architecten en werd je medevennoot. Hoe is jouw rol binnen het bureau sindsdien geëvolueerd?
“Voordien hield ik me vooral bezig met de technische en functionele aspecten van architectuur, onder de auspiciën van Marc Lens. Nadien ben ik me veel meer beginnen toespitsen op het pure ontwerpen, waarbij ik veel geleerd heb van onze toenmalige medevennoot Razvan Oprescu, waarmee ik destijds vaak nauw samenwerkte. Ik ben vervolgens doorgegroeid naar de positie van zaakvoerder, in eerste instantie samen met Nico Luyten. Sinds Nico de keuze maakte om zich minder bezig te houden met het operationele aspect, ben ik ‘Studio Director’. Kort gezegd is het aan mij om ervoor te zorgen dat het financiële plaatje klopt en dat er voor iedereen voldoende werk op de plank ligt.”
In 2017 hebben jullie de krachten gebundeld met assar. Vanwaar die opvallende move?
“assar was al een vaste waarde in Brussel en Wallonië, maar wilde ook voet aan grond krijgen in Vlaanderen. Ze zochten dus een Vlaams bureau dat hen kon helpen om die ambitie waar te maken. Voor ons bood die fusie dan weer het voordeel dat we een stuk breder konden gaan dan onze historisch gegroeide focus op zorgprojecten, vermits we plots een hele hoop extra referenties konden voorleggen in het kader van ontwerpwedstrijden. Zeven jaar na datum kunnen we met zekerheid stellen dat de fusie beide partijen ten goede is gekomen en dat we samen sterker staan dan voorheen.”
Bracht dat ook een andere manier van werken met zich mee?
“Deels wel en deels niet. Toen ik hier begon, waren we met een man of tien en nu telt ons bureau – als Vlaamse afdeling van assar architects – een dertigtal medewerkers. Dat vergt toch een andere managementstructuur. Vermits het onmogelijk is om alles zelf in de hand te blijven houden als Studio Director, hebben we onze organisatie opgedeeld in drie entiteiten van een tiental personen. Los daarvan is er qua dagelijkse werking niet al te veel veranderd. We kunnen nog steeds behoorlijk onafhankelijk opereren, al vinden er natuurlijk geregeld vergaderingen en overlegmomenten plaats om collectief belangrijke knopen door te hakken. Daarnaast kijken we er nauwgezet op toe dat operationeel alles op elkaar wordt afgestemd.”
Niet enkel jullie bureau is geëvolueerd, maar ook het architectenberoep an sich …
“Zeg dat wel. Het is een stuk complexer geworden. De K-waarde, het EPB-verhaal, veiligheidscoördinatie, duurzaamheidscertificatie, BIM …: je moet deze dagen met veel meer zaken rekening houden. Dit maakt dat je je automatisch wat meer moet specialiseren en dat er nood is aan schaalvergroting of partnerships, want als architect kan je het niet meer alleen. Wie niet mee-evolueert, hinkt binnen de kortste keren achterop. Wie doet wat, welke verantwoordelijkheden behouden we of delen we verder op in verschillende specialisaties, wanneer schakel je welke profielen het best in …: het zijn moeilijke vraagstukken waar we geregeld mee worstelen. Moeten architecten zelf nog tekenen of laten we dat over aan medewerkers die zich enkel daarop toeleggen? Het is een bron van boeiende discussies binnen ons bureau.”
Zijn die stijgende complexiteit en groeiende specialisatie in jouw ogen goede evoluties? Of was het vroeger leuker om architect te zijn?
“In het verleden deed je alles als architect: ontwerpen, bestekken opmaken, de werf opvolgen … Dat vond ik persoonlijk erg fijn. Het is ook zo dat ik mijn liefde voor het pure ontwerpen ontdekt heb, door van veel zaken te proeven en verschillende ervaringen op te doen. Al kan je uiteraard ook plezier scheppen in erg detaillistisch werk. Maar ongeacht hoe nauw je effectief bij een project betrokken bent: de grootste voldoening krijg je als jouw creaties uiteindelijk werkelijkheid worden. In 2014 maakte ik bijvoorbeeld het wedstrijdontwerp voor het nieuwe WZC Sint-Jozef in Kortrijk (intussen omgedoopt tot zorgcampus ’t Huis, zie projectartikel verderop in dit magazine, red.). Nadien heb ik er niet meer aan meegewerkt, maar toch was het erg fijn om dat project door de jaren heen te zien groeien en onlangs het eindresultaat te gaan bezichtigen. Daar doe je het tenslotte voor.”
Wat zijn de mindere kanten aan het architectenbestaan?
“Dat architecten structureel onderbetaald worden. Het is bijvoorbeeld heel frustrerend dat we niet vergoed worden voor ontwerpwedstrijden in het kader van overheidsopdrachten. Als bureau investeer je vaak veel tijd, geld en energie om uiteindelijk het deksel op de neus te krijgen – niet enkel financieel en operationeel, maar ook qua respect en dankbaarheid voor het werk dat je hebt geleverd. Soms krijgen we niet eens feedback en moeten we via een omweg vernemen dat het project uiteindelijk toch niet doorgaat. Erg bitter als je er dan al 50- à 100.000 euro in geïnvesteerd hebt. Er worden ook vaak vreemde zaken gevraagd in het kader van zo’n wedstrijddossiers. Denk bijvoorbeeld aan de referenties die we moeten opgeven. Soms mogen ze slechts drie jaar oud zijn, terwijl we toen in volle coronatijd zaten. Hoe kan je op die manier een eerlijk oordeel vellen?”
Een belangrijke nieuwe (r)evolutie die zich aandient in het bouw- en architectuurwezen is artificiële intelligentie? Hoe kijken jullie daarnaar?
“Met grote ogen, want het gaat razendsnel. Zoals je nu aan ChatGPT teksten vraagt, zal je binnen de kortste keren ook heelder ontwerpen kunnen laten genereren op basis van enkele opgegeven randvoorwaarden. De trein is niet meer te stoppen, dus het wordt vooral zaak om alles goed op te volgen – zodat we binnenkort niet plots achterophinken – en al die verschillende tools op de juiste manier te gebruiken. Lees: als inspiratiebron of om ontwerpen kwalitatief (nog) beter te maken, niet louter om tijd te winnen. Ik zie AI hoe dan ook eerder als een soort assistent dan als een ‘gevaar’ dat onze jobs komt inpikken. Voor heel wat aspecten van ons beroep zal het een enorme meerwaarde zijn en bepaalde tijdrovende taken zullen veel minder lang in beslag nemen, maar daarnaast zal er ook altijd nood zijn aan menselijke architecturale finesse.”
Hoe zie je jezelf en jullie bureau verder evolueren de komende jaren?
“Veel ondernemingen hebben de neiging om voortdurend te willen groeien, maar voor mij is dat geen doel op zich. Het gaat me er vooral om dat we leuke en inhoudelijk interessante opdrachten kunnen blijven uitvoeren, bij voorkeur met wat meer appreciatie van opdrachtgevende instanties. Of ik zelf binnen pakweg vijf jaar nog Studio Director zal zijn, weet ik niet. Het is een functie die me bevalt, maar ontwerpen blijft het liefste wat ik doe. En daar is nu uiteraard veel minder tijd voor. Ik sluit dus niet uit dat mijn takenpakket in de toekomst opnieuw meer in die richting zal evolueren.”
Heel jouw professionele carrière heeft zich tot nog toe bij dit bureau afgespeeld. Wat maakt het hier zo fijn werken?
“Het zal misschien een cliché zijn, maar: de collega’s. Er heerst een zeer fijne sfeer op onze werkvloer, zeker nu we verhuisd zijn naar ons nieuwe kantoor op de site van De Confiserie in Berchem. We hebben het interieur van onze nieuwe vestiging volledig zelf ontworpen, met als resultaat dat al onze medewerkers hier heel graag vertoeven. Dat merken we aan het feit dat er veel minder wordt thuisgewerkt dan voordien. Ondanks onze schaalvergroting toch een gezellig bureau blijven, zonder dat er geïsoleerde eilandjes ontstaan: dat is ons doel en daar slagen we momenteel uitstekend in.”