‘Doe maar iets’ is een zinnetje dat studiomuzikanten vaak horen als een singer-songwriter in de opnamestudio zit en hun product te mager klinkt voor een ticket richting hit(je). Studiomuzikanten horen het veel te vaak bij elke opnamesessie: jaja, doe maar iets. Een boodschap die ontwerpbureaus volgens Johan Rutgeerts meer dan eens te horen krijgen van bouwpromotoren.
In de jaren zestig en zeventig heeft zo’n crew van amper een vijftigtal studiomuzikanten wereldhits helpen maken door er zweterige sax-solo’s tussen te slingeren, een paar keer op het juiste moment de hobokleppen in te drukken of subtiel met de hamertjes op het glockenspiel te slaan. Namen als The Boss, Simon & Garfunkel en Tanita Tikaram danken wereldhits en massa’s dollars aan dat ene zinnetje: doe maar iets.
Zo overkwam het in 1967 ook ene Bobbie Gentry toen ze op een middag twee nummertjes mocht opnemen. Het a-kantje stond er al op, het b-kantje was een goede tekst van een rare jongen, ene Billy Joe McAllister, die van de brug over de Tallahatchie River sprong, doch in zijn levensloop en val te armtierig begeleid werd op haar gitaar in een te soft bossanovaritme. De studiotechnicus van Capitol Records had het schitterende idee om de studiomuzikanten van de voormiddag te vragen nog niet direct te vertrekken en even iets te verzinnen op het chanson noir. Twee violisten, een altviolist en een cellist luisterden aandachtig naar de tekst en zetten er op de juiste maten macabere lijnen onder zodat de dramatische tekst beter ondersteund werd. Het b-kantje van Bobbie Gentry werd een wereldhit. Ik weet niet of die strijkers die ook iets mochten doen, een graantje hebben mogen meepikken want zij waren medecomponisten geworden, toch?
Elk jaar op drie juni laat ik die song luid door mijn hersens drijven. Nog een paar jaren en ik zal de zeer literaire tekst uit het hoofd kunnen meezingen.
Als ik door het Vlaamse landschap rijd, hoor ik vaak die viool- en cellostrepen wanneer ik de vele nieuwbouwprojecten zie. Ik denk dan altijd dat aan die ontwerpbureaus naast het uit te werken programma door de bouwpromotor ook de boodschap meegegeven werd: doe maar iets.
En dat dat doe maar iets later vertaald werd in publicitaire advertenties in het genre van: Investeer nu in het betere architecturaal vastgoed in Antwerpen, Gent, Genk, Oostende, Vilvoorde of zelfs Zaffelare.