In een nieuwe aflevering van DWARSBEUK neemt onze kersverse columnist Johan Rutgeerts opnieuw het architectuuronderwijs op de korrel, of meer bepaald de visie op wat dit onderwijs zou moeten inhouden. Directe inzetbaarheid op de arbeidsmarkt moet volgens Rutgeerts alvast niet de leidraad zijn.
De Orde van Architecten heeft reeds twee maal een enquête gehouden onder de architect-stagiairs en architect-stagemeesters om te peilen of het architectuuronderwijs wel voldoende voedsel gegeven heeft aan de afgestudeerden.
Men kan dat verdienstelijk of leerrijk noemen maar het is en blijft een poging waarvan ik reeds op voorhand het nut betwist. Vraagt u aan afgestudeerden van de faculteit toegepaste economische wetenschappen, rechten, sociologie of ingenieurswetenschappen, psychologie of geneeskunde ook of ze voldoende opgeleid zijn? Opgeleid voor wat? Om rechtstreeks in het beroepsleven te stappen? Om direct inzetbaar te zijn? Om direct te renderen op arbeidsmarkt?
Waarom doen ze dat eigenlijk? Enquêtes van deze soort dienen om het onderwijs een poepje te doen ruiken: jongens, jullie bakken er toch echt niets van.
Het resultaat is volgens de enquête dat afgestudeerden van zowat alles te weinig kennis hebben meegekregen: van psychologie, van materiaalkennis en bouwfysisch ontwerpen, van EPB-methodiek, van energie-efficiënt ontwerpen, van ecologisch en duurzaam ontwerpen, van politieke stromingen rond milieu-, klimaat en ruimtelijke ordening, van technische uitrusting, van gebruiks- en arbeidsveiligheid, van brandveiligheid, van inclusief ontwerpen, van constructie en detaillering, van controle van de uitvoering en werfopvolging, van BIM, van projectmanagement, van bestekken en meetstaat, raming en prijsvraag, prijsbewust ontwerpen, methodiek overheidsopdrachten, van … ik kan zo nog een tijd doorgaan. Van al die vakken hebben de studenten te weinig of niets gekregen. Dat zeggen die stagiairs.
Dat lijkt mij ook logisch. Begin er maar aan: vanaf het eerste jaar een student te leren wat architectuur is, hoe je ontwerpt, leer hem echt naar de omgeving te kijken, leer hem maar de principes van stabiliteit aan, leer hem de materialen kennen en daar creatief mee omgaan, leer hem hoe ontwerpen zich moeten integreren in de omgeving, in ons sociaal weefsel en met een visie omtrent duurzaamheid. Leer ze dat maar allemaal aan zonder te vervallen in het klakkeloos natekenen of nadoen van wat alle voorgangers reeds gedaan hebben. Niet L’ Architecture Académique waar studenten zich moesten oefenen in het natekenen van wat hun voorgangers reeds bedacht hadden die ook maar natekenden wat hun voorgangers reeds getekend hadden.
Deze enquête laat duidelijk het verwachtingspatroon van de Orde van Architecten zien; ze legt op een pijnlijke manier bloot dat ze verwacht dat afgestudeerden onmiddellijk inzetbaar zijn. Onderwijs zoals het nu gebeurt, beantwoordt niet aan hun verwachtingen. Wat ze vergeten is dit: onderwijs, in welke richting dan ook, is een aanzet, een inleiding, een methode tot levenslang leren.
Alle architecten die na hun studies aan hun stage begonnen, hebben op die opleiding gesakkerd, ze gevloekt en verwenst omdat ze het gevoel hadden niets bruikbaars geleerd te hebben. Na een paar maanden, bij sommigen na een paar jaren, ebt dat weg. De opleiding heeft hen wel iets geleerd: dat ontwerpen en bouwen een complexe materie is, net zoals veel andere beroepen, waarin iedereen zijn weg moet in vinden. Opdrachten of problemen analyseren, logisch redeneren en een synthese opbouwen. Met de steun en de hulp van wat basiskennis heet te zijn en met de steun, de hulp, het geduld en de liefde voor het vak van mensen die al wat meer ervaring hebben.
Overigens moet men opletten met het geheugen van de respondenten bij het houden van dat soort enquêtes. Als ik in de antwoorden van de stagiairs lees welke materies ze beweren helemaal niet gekregen te hebben, dan twijfel ik aan de competenties van mensen die dat soort enquêtes houden. Onderzoeksrechters en rechters weten hoeveel de hersenen kunnen falen bij het reconstrueren van feiten die soms zeer intens geweest zijn. Bij de afgestudeerden, zowel bij u als bij mij, is dat niet anders. Ons geheugen is één grote zeef. Mochten we alles onthouden wat we gehoord, gezien of gelezen hebben, we zouden het niet aankunnen in het terugvinden van dat alles.
Ik ben goed geplaatst om te weten welke materies expliciet gegeven zijn, ik weet zelfs waarover examenvragen gesteld zijn en waarvan studenten in de enquête toch met rood aanstippen dat ze die materies niet gehad hebben.
Waarom ik het niet begrepen heb op dat soort enquêtes: laatst ontmoette ik een (niet zo) oud-student die zich mij herinnerde als een boeiende docent en hij was altijd naar de colleges geweest. Ook ik herinnerde mij zijn kop en zijn lach nog. Maar hij kon zich bij god niet meer herinneren noch raden wat ik gedoceerd had.
Doceren, het leert relativeren.