Johan Rutgeerts reageert in een nieuwe DWARSBEUK op de oproep van Lorenzo Van Tornhaut om het kadastraal inkomen als instrument te gebruiken voor ruimtelijke ordening. Volgens Rutgeerts begeven we ons daarmee op glad ijs.
Mijn achtbare collega Lorenzo Van Tornhaut lanceerde in Knack een voorstel om de betonstop – laten we dat zo maar blijven noemen – een voorstel om de onbetaalbare opheffing van bestemmingen te vervangen door een vernieuwd kadastraal beleid. Nieuw is dat niet maar die piste is minstens het betreden waard. Een circuspiste zal ik het niet noemen, een ijspiste wel.
Een overheid moet altijd een goede reden bedenken waarom ze een belasting of een taks oplegt. Daar is ze meestal goed in, al is het kiespubliek daar niet altijd van overtuigd.
Een kadastraal inkomen is een merkwaardige denkoefening. Het is een inkomen op een goed dat u in theorie verdient omdat u het goed verworven hebt. U koopt een huis, betaalt de lening af, u woont er en doet dat liefst alleen of met uw gezin, en de overheid is zo vriendelijk te berekenen hoeveel u daarop jaarlijks zou kunnen verdienen en belast u daarop. U bouwt een fabriek met daarin heel wat machinerieën die vast aan de grond verbonden zijn; u doet dat om uw ondernemerschap kansen te geven, en de overheid berekent in uw plaats hoeveel u daarmee uitspaart en belast u daarop.
Dat is de achtergrond. De realiteit is dat het gewoon een belasting is omdat u ruimte in een stad of gemeente inneemt, dat de gemeente daar aanvullende diensten moet op verlenen en dat het billijk is dat grote kadastrale ‘inkomens’ meer bijdragen dan kleine.
Nu wil collega Van Tornhaut, in de gedachte dat de weinige open ruimte die moet gevrijwaard worden, het KI als instrument inzetten om dat schaars goed schaars te houden. Goed idee. Dan zou ik denken: in de buitengebieden, waar geen riolering of gas is: het KI met minstens maal tien vermenigvuldigen. Het zal ze leren. Jaren aan een stuk zullen die onverantwoorde sukkels spijt hebben van hun beslissing. Omgekeerd, in de steden zou het KI wel wat lager mogen. Of ze dàt in de steden zien zitten is een overbodige vraag. Het antwoord is ijskoud: njet.
En dan komt de wet van de communicerende vaten weer boven: als we wat we nog schaamteloos buitengebieden noemen niet verder verkaveld en bebouwd willen zien in de toekomst, dan hevelen we onze bouwbehoeften door naar de kernen en steden waardoor de prijzen daar nog sneller zullen stijgen dan door het vertienvoudigen van het KI op de van riolen en aardgas gedepriveerde kavels.
Het zijn simpele lieden die denken dat het verhogen van het aantal bouwlagen in de kernen een oplossing is voor het probleem. Mocht de betonstop enkel de woningbouw treffen, we zouden er nog iets positiefs in zien, maar helaas beperkt onze grondhonger zich niet enkel tot het voorgerecht wonen. Het aperitief, de warme hapjes, het sorbetje, de hoofdschotel, het dessert en de hapjes bij de koffie en cognac nemen heel veel slagroom in van de te verdelen taart. Het gaat om de bijkomende parkings langs snelwegen, om de grootschalige kleinhandel langs onze steenwegen, de cinema’s en voetbalstadions, de vakantie- en pretparken, de gigantisch grote opslagdozen, de fabrieken die alsmaar groter moeten worden om de concurrentie met het buitenland aan te kunnen en de snelle snacktempeltjes die niet enkel met onze gezondheid een loopje nemen.
Welke maatregel men ook neemt om die betonstop een halt toe te roepen, het duwt ons onherroepelijk in de richting van nog onbetaalbaarder vast goed. En dat geldt niet enkel voor wonen, ook in het ondernemen: de consumptie en de recreatie zal in de stijgende factuur van de infrastructuur doorgerekend worden. Ik wacht nog steeds op iemand die mij met ernstige argumenten van het tegendeel kan overtuigen.
Dè oplossing bezorg ik u allen volgende keer. Gratis.