Een blik op het passieve welzijnskantoor van het OCMW in Leuven

Eind 2011 nam het OCMW van Leuven zijn nieuw passief welzijnskantoor op de hoek van de Fonteinstraat en de Predikherinnenstraat in gebruik. Het nieuwe kantoor, dat ontworpen werd door AR-TE, is een schoolvoorbeeld van het optimaal samengaan van architectuur, ecologie en gebruiksgemak. Ondanks het feit dat het perceel vrij ingesloten en noordelijk georiënteerd is, opteerden stad en OCMW voor een passieve constructie. Dankzij een uitstekende isolatieschil en een uitgekiend energetisch concept met onder meer vijftien innovatieve ‘energiepalen’ voldoet het kantoor uiteindelijk ruimschoots aan de passiefnorm.
Eind 2011 nam het OCMW van Leuven zijn nieuw passief welzijnskantoor op de hoek van de Fonteinstraat en de Predikherinnenstraat in gebruik. Het nieuwe kantoor, dat ontworpen werd door AR-TE, is een schoolvoorbeeld van het optimaal samengaan van architectuur, ecologie en gebruiksgemak. Ondanks het feit dat het perceel vrij ingesloten en noordelijk georiënteerd is, opteerden stad en OCMW voor een passieve constructie. Dankzij een uitstekende isolatieschil en een uitgekiend energetisch concept met onder meer vijftien innovatieve ‘energiepalen’ voldoet het kantoor uiteindelijk ruimschoots aan de passiefnorm. Als het aangevraagde passiefcertificaat zoals verwacht wordt toegekend, zal het nieuwe passieve welzijnskantoor van OCMW Leuven het eerste gecertificeerde tertiatire passiefgebouw in de provincie Vlaams-Brabant zijn.







Ontvangst- en ontmoetingsplek


De bouw van het passieve welzijnskantoor in de Fonteinstraat vormt het sluitstuk van een interne reorganisatie van de Leuvense sociale dienst. Het fungeert als ontvangst- en ontmoetingsplek voor mensen uit het noordelijke deel van de stad, een gebied waar veel klanten van het OCMW gevestigd zijn. Het werd gebouwd op een hoekperceel tussen de Fonteinstraat en de Predikherinnenstraat en vormt met zijn zijdelings getrapte volume een overgang tussen lage rijwoningen en hoog appartementsblok. Het nieuwe gebouw is opgebouwd uit vijf niveaus. Het gelijkvloers en de eerste verdieping vormen samen de publieke zone. Het gelijkvloers is voorbehouden voor een onthaalruimte, terwijl er zich op het eerste niveau voornamelijk ontvangstlokalen bevinden. Het tweede en het derde niveau bieden plaats aan de individuele werkplekken voor de OCMW-medewerkers. De vierde verdieping bevat een polyvalente ruimte die onafhankelijk van de rest van het gebouw kan functioneren. Ze wordt momenteel vooral gebruikt als vergaderzaal, maar zal op termijn ook verhuurd worden aan mensen uit de buurt die op zoek zijn naar een locatie om kleinschalige evenementen (feestjes, knutselnamiddagen, enz.) te organiseren. Tot slot is er ook nog een teruggetrokken dakverdieping met enkele technische voorzieningen. De vijf bouwlagen worden ontsloten door een verticale circulatiekern met een trap en een lift. De basisstructuur van het nieuwe gebouw – zowel de gevelwanden als de vloerplaten en de wanden van de verticale circulatiekern – bestaat uit ter plaatse gegoten gewapend beton. Om een flexibele inrichting mogelijk te maken, zijn alle andere binnenwanden opgebouwd uit verwijderbare gipskartonplaten.





Passiefconcept

Aan de bouw van het nieuwe passieve welzijnskantoor ging een uitvoerige studiefase vooraf. Het was oorspronkelijk immers niet de bedoeling om passief te bouwen, vertelt architecte Tine Frans (AR-TE): “Het ontwerp was conceptueel en organisatorisch al volledig uitgewerkt toen het OCMW de mogelijkheid om passief te bouwen is beginnen overwegen. Het was wel erg geïnteresseerd in het passiefconcept omdat het als openbare dienstverlener een voorbeeldfunctie op het vlak van duurzaam bouwen wil bekleden. Na een aantal voorbereidende gesprekken besliste het OCMW om volop voor de optie van passiefbouw te gaan, wat echter lang niet evident was op het perceel in kwestie. We kunnen er immers weinig of niet gebruik maken van passieve zonnewinsten en waren verplicht om in de hoogte te bouwen, wat koudebrugonderbrekingen in de betonnen muren dan weer zo goed als onmogelijk maakt. Omdat de ondergrond onvoldoende stabiel is, moesten we het gebouw bovendien op een paalfundering plaatsen. Voor een gebouw als dit zijn er weinig standaardoplossingen, wat dus maakte dat we bijzonder creatief te werk moesten gaan.”





Energiepalen

Deze creativiteit uitte zich onder meer in het ontwikkelen van 'energiepalen', een uiterst innovatieve oplossing waarbij een aantal strategisch gepositioneerde funderingspalen (vijftien van de veertig) uitgerust werden met geothermische buisjes. Door deze buisjes loopt een mengeling van water en glycol, die de temperatuur van de bodem overneemt en die de warmtepomp zo een basistemperatuur aanbiedt voor de verwarming (in de winter) of de koeling (in de zomer) van het gebouw. Dit laatste gebeurt met behulp van klimaatplafonds. Om ten allen tijde een aangenaam binnenklimaat te kunnen garanderen, is er bij wijze van back-up bovendien een gascondensatieketel geïnstalleerd.
Anders dan in andere passieve gebouwen is het verwarmingssysteem in het nieuwe OCMW-gebouw echter niet gekoppeld aan het ventilatiesysteem. Er is nochtans balansventilatie met warmterecuperatie, maar deze wordt niet gebruikt voor het regelen van het binnenklimaat omdat het aantal aanwezige personen fors kan verschillen: “Verwarmen met lucht zou hier een beetje tegenstrijdig zijn: wanneer er veel mensen zijn heb je veel lucht en weinig warmte nodig, terwijl je weinig lucht en veel warmte nodig hebt wanneer er weinig mensen zijn. Om zo veel mogelijk vraaggestuurd te kunnen werken, hebben we de warmtepomp en het ventilatiesysteem dus losgekoppeld van elkaar,” licht Tine Frans toe.





Ecologisch materiaalgebruik


Het streven naar een goed evenwicht tussen ecologie en comfort werd met andere woorden ver doorgedreven. Het gebouw beschikt eveneens over een automatisch zonweringssysteem, sterk geïsoleerde leidingen, een geoptimaliseerd luchtkanalennet en een overgedimensioneerde luchtgroep. Ook bij de materiaalkeuze speelden ecologie en duurzaamheid een cruciale rol. “We hebben immers rekening gehouden met de NIBE-classificatie van de materialen, een maat voor de duurzaamheid van materialen gedurende hun hele levenscyclus. We kunnen dus wel stellen dat we bij ons eerste passiefproject meteen tot het uiterste zijn gegaan,” aldus Tine Frans. “Zo hebben we de buitenschil geïsoleerd met resolschuim in plaats van PUR en hebben we veel hout gebruikt bij de inrichting van het gebouw. Beton scoort op dit vlak niet zo goed, maar was cruciaal om deze constructie te kunnen maken. Bovendien beschikt de betonnen schil over een grote thermische massa en maakt ze het gebouw bijzonder luchtdicht. Voor de gevelbekleding zijn we op zoek gegaan naar een zo dun mogelijk materiaal, zodat de dikte van de buitenschil geen negatieve implicaties zou hebben op de binnenoppervlakte. We zijn dan uiteindelijk terechtgekomen bij gestapelde leien, die ondersteund worden door een sokkel met galvaplaten.”





Foto's: Toon Grobet


Noot: Dit artikel verscheen eerder al in be.passive.
Deel dit artikel:
Met medewerking van
Onze partners