Het Architectencongres van NAV op 7 juni is gewijd aan het thema ‘Loon naar werk’. Naast een analyse reikt het congres ook een aantal oplossingen aan. Welke rol(len) kunnen architecten in de toekomst gaan opnemen? Zijn ze ontwerpers of bouwmanagers of een combinatie van beiden? En is de onverenigbaarheid van het beroep van architect met dat van aannemer nog van deze tijd? Is de rol van de architect aan herziening toe om efficiënt te kunnen inspelen op de vele nieuwe opdracht- en samenwerkingsvormen? NAV organiseerde een rondetafelgesprek waarin zes betrokkenen hun visie geven. Een voorsmaakje voor 7 juni.
Ir. Kris De Langhe, zaakvoerder van Orientes: “Soms streeft men met dergelijke opdrachten niet naar een optimaal project, maar worden ze louter door financiële en juridische overwegingen gedreven. Operationeel zijn de samenwerkingsvormen dikwijls niet afgestemd op de expertise van de partners.”
Ingenieur-architect Patrick Lootens, zaakvoerder van POLO architects en stedenbouwkundigen: “Inrichtende overheden die dergelijke opdrachten uitschrijven, weten vaak niet wat de samenwerking precies inhoudt en welke rol voor hen is weggelegd. Nogal wat gemeentes grijpen bv. naar de concurrentiedialoog, maar zijn daar niet voor uitgerust. De private partners moeten dan uitkomst bieden, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Intussen begint ook de private sector wedstrijden te organiseren.”
Kris De Langhe: “Vandaag maken we uitvoeringsplannen als er al of bijna is aanbesteed, terwijl de grote winst in bouwprojecten in een optimalisatie van het ontwerp ligt. Zodra keuzes vastliggen, slinkt je bewegingsvrijheid zienderogen. We hebben nood aan een structuur om al in de beginfase alle knowhow te verzamelen. DBFM en aanverwante formules zetten stapjes in die richting, maar nodig is een compleet nieuw proces dat per soort van project kan variëren.”
Advocaat Kristof Uytterhoeven: “In een arrest van 22 november 2013 over een D&B-constructie stelt de Raad van State dat aannemer en architect niet samen een werkvennootschap kunnen oprichten, zich niet hoofdelijk kunnen verbinden ten overstaan van de opdrachtgever, en niet in onderaanneming van elkaar kunnen werken. Volgens de Raad kan de architect in dergelijke constructies niet voldoende onafhankelijk werken. Daarmee lijkt de Raad de deur open te zetten voor een constructie waarin de architect wel voldoende onafhankelijk kan opereren en de partijen elkaars risico niet overnemen. Dat is een ander verhaal dan de absolute onverenigbaarheid.”
Kris De Langhe: “Voor private projecten is dat binnen de bestaande wetgeving mogelijk. Wij schrijven niet langer architectenwedstrijden uit die peilen naar een plan, maar geven een geselecteerde ontwerper de opdracht een studie uit te voeren en maken daarover meteen prijsafspraken. Maar ik geef toe, bouwheren staan huiverig tegenover deze aanpak, en veel architecten en aannemers zijn niet gewend om in bouwteam te werken.”
Kristof Uytterhoeven: “De integratie binnen dergelijke samenwerkingsvormen kan toch minder ver gaan dan wat wellicht organisatorisch wenselijk is. Je kunt een D&B samenwerkingscontract met een uniek aanspreekpunt creëren, maar finaal behoudt elkeen zijn eigen taken, verantwoordelijkheden en financiële vergoedingen. Dat staat haaks op het streven om alle knowhow in het begin van het project te concentreren.”
Patrick Lootens: “Ik vind dat we onze huidige onafhankelijkheid moeten bewaren en pleit voor een aanpassing van de wet van 1939.”
Kristof Uytterhoeven: “Ik denk inderdaad dat we de absolute onverenigbaarheid moeten laten varen en ons moeten concentreren op het begrip onafhankelijkheid. Belangrijk is de vraag welke belangen de architect moet verdedigen, en hoe je belangenconflicten kan voorkomen.”
Bart Anthonissen, medezaakvoerder van het multidisciplinaire kantoor eld nv: “Als architect kunnen wij sterk meedenken met de investeerders en aannemers, maar daarnaast mogen we het algemeen belang niet uit het oog verliezen. Daarvoor moeten we onze onafhankelijkheid kunnen inroepen, vrij van enige druk.”
Filip Declercq, medezaakvoerder van eld: “Het begrip onafhankelijkheid valt samen met professionaliteit. Wij moeten beseffen dat we niet alles kunnen en dat er meerdere soorten architecten bestaan. Ken je beperkingen, bepaal je profiel en identiteit en ga voor een professionele samenwerking.”
Patrick Lootens: “De architecten vormen in dat teamgebeuren de zwakste schakel. Wij moeten als enige partij ook soft values verdedigen. Daardoor leveren wij hoe langer hoe meer inspanningen voor een slinkende vergoeding. Nog erger is het gebrek aan respect. De huidige praktijk van offerteaanvragen is onaanvaardbaar. Wij moeten pleiten voor een cultuuromslag bij de overheid. Als zij het goede voorbeeld geeft, kunnen wij dat vertalen naar private opdrachtgevers.”
Filip Declercq: “De orde zou elke architect die voor een habbekrats een hoop werk levert voor een wedstrijd, een fikse boete moeten opleggen. De deontologie schrijft immers voor dat wij een redelijk honorarium moeten vragen om onze taken correct te kunnen uitvoeren.”
Patrick Lootens: “Een schetsontwerp komt neer op 10% tot 15% van ons werk. Wie dat nodig heeft om zijn selectie te maken, moet daarvoor betalen. Wie dat niet kan of wil, moet een lichtere selectieprocedure benutten.”
Filip Declercq: “Vandaag kiest men overwegend een project, terwijl je eigenlijk een optimaal team moet samenstellen met het oog op een goed procesverloop. Kijk naar wat de partners al hebben gerealiseerd in plaats van je te laten verleiden door een mooi plaatje.”
Kris De Langhe: “Via de gunningscriteria kun je de selectie van de partners perfect sturen.”
Kristof Uytterhoeven: “Dat is zo, maar als het leeuwendeel van de punten naar het ereloon gaat, dreigen die andere criteria naar de achtergrond te verdwijnen.”
Bart Anthonissen: “Een ander euvel van wedstrijden is het gebrek aan interactie. Een project komt maar tot stand door in dialoog te gaan, opmerkingen te verwerken en stapsgewijze verder te gaan.”
Ir. Didier De Buyst, actief in de arbitrage van industriële geschillen: “Een blik over de muur van de industrie is leerrijk. Voor de bouw van een nieuwe raffinaderij van 1 tot 2 miljard euro wordt meestal intern een voorontwerp gemaakt. De front-end en de basic engineering worden daarna over het algemeen uitbesteed op regiebasis. Grote spelers kunnen een uurtarief indienen, en dan wordt afgewogen welke meerwaarde daar tegenover staat. Daarna wordt er ofwel een engineering contract afgesloten voor de detailed engineering en uitvoering, of krijgt een studiebureau een mandaat om, veelal op uurbasis, aannemers en andere uitvoerders te zoeken en het project te bouwen.”
Filip Declercq: “Wij vissen met 14.000 in een buyer’s market waar de opdrachtgever ons ereloon kan bepalen. Gebouwen zijn financiële producten geworden, met alle gevolgen van dien voor de erelonen van en het respect voor de architect. In feite zouden we ons ereloon moeten berekenen op de verkoopwaarde in plaats van op de bouwwaarde. De enige uitweg is dat we afstappen van onze klassieke rol en komaf maken met het monopolie.”
Didier De Buyst: “Een titelbescherming op basis van kwaliteitsvol onderwijs en goed gedefinieerde eindtermen is zinvol, maar ik ben fundamenteel tegen elke vorm van monopolie. Het volume aan werk wordt misschien kleiner door een afschaffing, maar de marge zal groeien.”
Kristof Uytterhoeven: “De Europese wetgeving kijkt alleen naar de titel en de opleiding voor de uitoefening van het beroep. In de meeste Europese landen bestaat er geen monopolie.”
Patrick Lootens: “Het ontwerp is uniek in ons takenpakket. De piste van de architect-ontwerper is wellicht zinvol, maar ontwerpen omvat ook een technische dimensie. Als we morgen het ontwerp isoleren, moet ik driekwart van onze huidige activiteiten afsplitsen. Maar ik klamp mij niet mordicus vast aan het monopolie. Zonder monopolie worden we waarschijnlijk meer ingeschakeld omwille van onze competenties en meerwaarde.”
Didier De Buyst: “In de opleiding ligt te veel nadruk op architectuurkennis en cultuur, terwijl architecten voldoende technische bagage moeten meekrijgen om diverse domeinen te kunnen integreren, zonder in elk een expert te zijn. Aan de UHasselt geef ik de tweedejaars masters praktisch mee hoe een bedrijf functioneert, hoe mensen samenwerken en hoe de financiering van een vastgoedproject in elkaar zit. Het examen bestaat uit een businessgame, opgezet in samenwerking met BDO revisoren. Studenten gaan met elkaar in competitie voor een bestaande maar geanonimiseerde praktijkcase, aangereikt door Matexi. De studenten moeten de terms & conditions onderhandelen alsof het echt is. Zo zorgen we ervoor dat ze weten waarover het gaat als ze morgen aan tafel zitten met een promotor en aannemer.”