Gebouwen met houten wanden bieden een aantal voordelen op het vlak van energieprestaties. In WTCB-Contact nr. 37, volledig gewijd aan houtbouw, wordt de mogelijke winst geduid in het licht van de voortdurend evoluerende thermische regelgeving. Daarnaast worden ook een aantal concrete voorbeelden van EPB-aanvaarde bouwknopen gegeven en dieper ingegaan op het zomercomfort.
Sinds 2006 hebben de verschillende Gewesten van ons land een regelgeving ingevoerd voor de energieprestaties en het binnenklimaat van nieuwe gebouwen (EPB). Om aan deze regelgeving te voldoen, mag de U-waarde (warmtedoorgangscoëfficiënt) van de wanden niet hoger zijn dan een limietwaarde (Umax-waarde) die door elk Gewest afzonderlijk vastgelegd werd en terug te vinden is op hun respectievelijke websites (zie www.normen.be, rubriek 'Energie en binnenklimaat'). Deze limietwaarden zijn aan evolutie onderhevig. Op het moment van publicatie van dit nummer situeert de limietwaarde voor gevels en daken zich rond 0,3 W/m²K (zie tabel A voor de exacte waarden). In navolging van de Europese regelgeving zullen de thermische reglementeringen in ons land in de toekomst verder aangescherpt worden. Zo zullen tegen 2020 enkel nog bijna-nulenergiegebouwen toegelaten worden voor nieuwbouw. Ook op het vlak van renovatie zal de lat steeds hoger gelegd worden.
Vermits de regelgeving in verband met de energieprestaties steeds strenger wordt, zullen de nodige isolatiediktes vermoedelijk nog sterk toenemen. Zo is het niet onwaarschijnlijk dat de limietwaarde voor de warmtedoorgangscoëfficiënt van opake buitenwanden de komende tien jaar nog verder zal dalen tot een grootteorde van 0,15 tot 0,10 W/m²K (i.e. dezelfde waarden als voor passieve gebouwen). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden vanaf 2015 zelfs prestatieniveaus vergelijkbaar met de passiefstandaard verplicht voor alle nieuwbouwprojecten.
Kenmerken en voordelen van houtconstructiesIn het kader van de hiervoor geschetste snelle verhoging van het globale thermische isolatieniveau van gebouwen wordt, zowel bij nieuwbouw als renovatie, steeds meer aandacht besteed aan de prestaties van de bouwschil. Gezien hout een relatief zwakke warmtegeleider is (λ ≈ 0,13 tot 0,17 W/mK) en de meeste houtconstructies gekenmerkt worden door een holle structuur, leent deze bouwwijze zich uitstekend voor de realisatie van hoogwaardig thermisch geïsoleerde gebouwen. In het geval van houtskeletbouw kan de ruimte tussen de stijlen zelfs volledig opgevuld worden met isolatiemateriaal.
Soepele isolatiematerialen (zoals minerale wol, houtwol of cellulose) die geplaatst worden in de vorm van halfstijve platen of ingeblazen vlokken, kunnen de holtes tussen de houten elementen in principe het beste opvullen. Door een extra isolatielaag aan te brengen aan de binnen- en/of buitenzijde van de wand, kan de thermische weerstand nog verder opgedreven worden en kunnen de thermische zwakke punten ter hoogte van de stijlen beperkt worden. Deze extra lagen kunnen bovendien op een eenvoudige wijze ononderbroken uitgevoerd worden. Men kan de warmteverliezen via de stijlen verminderen door elementen met een I-vormige doorsnede te gebruiken. Op die manier wordt de houtfractie in de wand beperkt (het percentage hout t.o.v. het percentage isolatie). Voor extra isolatie kan gebruik gemaakt worden van stijve isolatieplaten met relatief goede l–waarden (bv. polyurethaan (PUR) of resol (RF): grootteorde 0,020 W/mK).
Bij de keuze van de materialen voor de buitenwanden dient men rekening te houden met de waterdampdiffusieweerstand van de respectievelijke lagen en zo nodig aan de warme zijde van de isolatie een gepast dampscherm aan te brengen om inwendige condensatie te vermijden. Door middel van simulatiemodellen (bv. de methode van Glaser voor de berekening van de waterdampdruk) kan onderzocht worden of er een risico op condensatie door dampdiffusie bestaat en kan eventueel de aard van het dampscherm bepaald worden. Er bestaan ook dynamische simulatiemodellen waarmee men het hygrothermische gedrag van wanden kan onderzoeken. We merken hierbij op dat de luchtdichtheid van de wand een bepalende factor is, gezien de meeste vochtproblemen te wijten zijn aan luchtstromen doorheen de bouwschil. Indien men de voornoemde maatregelen treft (en eventuele combinaties ervan), kan men met houtskeletbouw vrij eenvoudig U–waarden rond 0,15 W/m²K behalen en globale K–waarden van om en bij de K30.
Bij eenzelfde isolatieniveau zal de dikte van een draagstructuur uit metselwerk of beton echter steeds groter zijn dan bij houtskeletbouw.
Houtskeletbouw wordt bij renovatie ook steeds vaker toegepast in de vorm van bijvoorbeeld geprefabriceerde platen die tegen een bestaande gevel geplaatst worden en die zelfs fabrieksmatig voorzien kunnen worden van buitenschrijnwerk en/of technieken.
Ten slotte vormt ook de combinatie van een zware draagstructuur (die een extra thermische inertie verschaft die voordelig is voor het zomercomfort) met goed geïsoleerde, lichte houten platen als buitenwand een interessante optie. Deze hybride bouwwijze wordt steeds vaker toegepast, in het bijzonder voor tertiaire gebouwen zoals kantoorgebouwen.
Het vervolg van dit artikel kan je
hier lezen.