In 2007 stelde de federale Regie der Gebouwen een tijdelijke vereniging, waaronder Stéphane Beel, aan voor het opstellen van een masterplan voor de site van het KMMA in Tervuren en de herinrichting van het museum zelf. In juni 2010 werd het voorontwerp van deze, niet zo eenvoudige opgave, goedgekeurd. De eigenlijke bouwwerken zullen in de eerste helft van 2012 starten met de bouw van het inkompaviljoen en de restauratie en herinrichting van het Museumgebouw. De werken zullen zo’n 2,5 jaar in beslag nemen.
Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren is één van de weinige Belgische instituten en fungeert daarmee als een icoon voor ons land. Het museum stelt de grootste collectie ter wereld over Midden-Afrika tentoon. Naast deze indrukwekkende collectie wordt de wetenschap die hieraan verbonden zit beoefend. Er wordt in Tervuren dus ook onderzoek verricht. In het museum zijn er veel belangrijke zaken aanwezig zoals bijvoorbeeld kaartmateriaal. Hun waarde moeten we niet onderschatten, ze kunnen zelfs helpen bij huidige conflicten.
Zowel wat betreft de inrichting van het museum als de uitbreiding zelf stond Stéphane Beel voor een uitdaging. Hoe ga je immers met zo’n betekenisvol gebouw om? Hoe ga je met het koloniale verleden om? Mag je dat nog laten zien? Moet je alles met betrekking tot de kolonie weghalen?
Omgaan met het verleden
Beel trachtte de tegenstrijdige bewegingen in één gebouw op te lossen. De opdracht houdt meer in dan enkel en alleen de uitbreiding zelf, ook de inplanting speelt een grote rol, evenals de restauratie en de inrichting van het museum zelf. Het gebouw is immers een getuige van zijn tijd. Beel vindt dat je die getuige niet zomaar kan weggooien omdat het niet meer past in onze huidige tijd. Tezelfdertijd confronteert het gebouw ons telkens weer met het koloniale verleden. We kunnen ons schuldig voelen voor hetgeen er gebeurd is maar mogen het niet los zien van de tijdgeest. Stéphane Beel is ervan overtuigd dat we het niet allemaal moeten weggooien, we moeten het kunnen duiden en hiermee een hedendaags museum maken en tegelijkertijd aandacht besteden aan Midden-Afrika. “Het ontkennen van het koloniale verleden noem ik haast een psychische ziekte, alsof je een hand wegneemt of een stuk hand afsnijdt die in het verleden iets verkeerds heeft gedaan. Je moet met dat soort verleden leren omgaan”, aldus Beel.
Nieuwe museologische eisen
In het bestaande gebouw zijn beperkte ingrepen gepland. De bedoeling is terug te gaan naar de tentoonstellingsarchitectuur van vroeger. Dit zal op een subtiele manier gebeuren, het zal gaan om de inhoud van die architectuur. Deze tentoonstellingsarchitectuur wil de dingen voornamelijk inhoudelijk presenteren.
Hiernaast is Stéphane Beel bezig met de uitbreiding waarin tijdelijke tentoonstellingsruimtes worden ondergebracht. Immers een museum van 1910 heeft niet dezelfde vragen als vandaag. De ambitie was 100 jaar na de eerste steenlegging van het huidige museum de eerste steen te kunnen leggen van de uitbreiding. Dit wordt naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald. Waar wel voor wordt gezorgd is dat het museum aan de huidige eisen voldoet. De huidige vraagstelling is veel groter dan vroeger. Het museum heeft altijd alleen gestaan in de ruimte. Secundaire functies zijn er in de loop der tijd ingeslopen maar zijn er nooit echt goed in geïntegreerd geweest. Er bevindt zich een cafetaria maar die voldoet niet, ze bezwaart de tentoonstelling. Het eten dat er geserveerd wordt is eigenlijk slecht voor de conservatie van de tentoongestelde zaken. Er moet ook meer tentoonstellingsruimte komen, het huidige tentoongestelde bedraagt slechts 2 % van hetgeen het museum in handen heeft. Het museum moet in staat kunnen zijn op een volwaardige en evenwichtige manier te kunnen tentoonstellen.
Ook aan het binnenklimaat moet aandacht besteed worden: in een oud gebouw moet je het klimaat beheersen op zo’n manier dat het voldoet aan de eisen die op museologisch vlak worden gesteld op dit moment. Er moet niet enkel rekening gehouden worden met eisen uit ons land maar ook met de eisen van andere instituten wanneer men bijvoorbeeld een tentoonstelling in bruikleen vraagt. Om dit te bereiken moeten er uiteraard een aantal herstructureringen doorgevoerd worden.
Ook op vlak van bereikbaarheid en het opvangen van het publiek moet er het een en ander aangepakt worden. Wanneer je momenteel de straat oversteekt naar de entree, riskeer je bijna je leven. De Leuvensesteenweg is een vrij gevaarlijke onderneming. Stéphane Beel wil het museum op een andere manier betreden en op die manier ook commentaar geven op het museum zelf. Het museum krijgt een oneigenlijke toegang en gebruik maar tezelfdertijd wordt ervoor gezorgd dat de bezoek het museum in zijn volle glorie te zien krijgt.
Het hele project komt dus neer op deze twee sporen: ervoor zorgen dat het oorspronkelijke gebouw ten volle gezien kan worden en het wegnemen van alle secundaire functies die er absoluut niet thuishoren. Deze secundaire functies zoals een cafetaria, bookshop, opvang van kinderen,... worden in een nieuw gebouw, een soort entreegebouw, geplaatst. Deze wordt op een afstand van het bestaande gebouw ingeplant en hiermee verbonden door tijdelijke tentoonstellingsruimtes en een toegang.
Hedendaagse look
Omdat de uitbreiding uit een vrij groot volume aan ondergrondse ruimten bestaat, die het entreepaviljoen verbinden met het bestaande gebouw, wordt het mogelijk het paviljoen zelf als een glazen structuur te bouwen. De ecologische footprint van het gebouw werd op deze manier immers in evenwicht gehouden. De bedoeling van dit glazen volume is niet het gebouw te laten verdwijnen maar om het een hedendaagse look te geven. Het is een hedendaagse versie van het bestaande, open en vrij groot beglaasd museumgebouw. De uitbreiding behoudt eveneens zijn eigenheid. Het fungeert als een goeie partner van het bestaande. De uitbreiding heeft niet dezelfde grootte als deSingel maar moet wel een sterk architecturaal gegeven, beeld zijn.