De langse voegen tussen holle vloerelementen moeten op de werf gevuld worden met beton om een goede samenwerking te bekomen. Eventueel kan een constructieve betonnen druklaag aangebracht worden om de draagkracht van de vloer te verhogen of om horizontale krachten in de vloer via stabiliteitskernen of -wanden over te brengen naar de fundering. De vereiste dikte van de druklaag, de sterkteklasse van het beton en de wapening worden bepaald door de studiedienst van de fabrikant van de holle vloerelementen of het studiebureau belast met de stabiliteitsstudie. De dikte moet gewaarborgd worden op het hoogste punt van de vloerelementen. Bij voorgespannen elementen is dit in het midden van de overspanning. Dit geldt ook voor elementen in gewapend beton die tijdens de plaatsing voorzien worden van een tegenpeil om de totale doorbuiging te reduceren.
Om de uitdrogingskrimp van het verhard beton op te vangen wordt wapening voorzien in de druklaag. Dit kan in de vorm van netten of staalvezels. De netten worden meestal rechtstreeks op de vloerelementen geplaatst. Voor dikke druklagen (≥ 6 cm) is het echter aangewezen om ze op afstandhouders te plaatsen omdat de uitdrogingskrimp het grootst is aan het oppervlak. Wapeningsnetten 150/150/5/5 mm zijn meestal voldoende. Deze moeten met een overlapping van minstens 2 mazen geplaatst worden.
Voor toepassing aan de binnenkant van gebouwen met een normaal binnenklimaat is omgevingsklasse EI geldig voor de voegvulling en de druklaag. Het is dus niet nodig om de omgevingsklasse af te stemmen op de tijdelijke blootstelling tijdens de constructie van het gebouw. De water-cementfactor wordt best beperkt tot 0,55. Vaak wordt om die reden een beton voor omgevingsklasse EE2 besteld. De vereiste omgevingsklasse van de druklaag kan trouwens verschillen met deze van de vloerelementen, bijvoorbeeld bij open parkeergarages waar de vloerelementen minder blootgesteld worden dan de gepolierde druklaag. De maximale korrelgrootte van de voegvulling en de druklaag moet beperkt worden tot 8 mm om een optimale vulling van de voegen te bekomen. Voor een goede verwerkbaarheid is consistentieklasse S4 of F4 wenselijk. Er mag nooit extra water toegevoegd worden aan het beton om de verwerkbaarheid te vergroten. Een druklaag wordt in principe gelijktijdig met de voegvulling aangebracht, dit is echter geen noodzaak. De druklaag moet in één fase gestort worden om horizontale hernemingsvoegen te vermijden.
Maatregelen
Vooraleer het beton aangebracht wordt moeten ter plaatse van de langse voegen maatregelen genomen worden om het verlies van cementmelk en dus het ontstaan van grindnesten te vermijden. Dit kan bijvoorbeeld door ze onderaan af te dichten met een dun laagje mortel of een geslotencellige dichtingsband. Het vullen van de voegen met restjes beton en mortel is verboden. Een belangrijk onderdeel van de voorbereiding is het reinigen van het bovenvlak en de zijranden van de vloerelementen om een goede aanhechting te bekomen. In de aansluitvlakken tussen de vloerelementen en de druklaag ontstaan namelijk schuifspanningen door de aangrijpende belastingen. De aansluitvlakken moeten weerstand bieden aan deze schuifspanningen om de monolithische werking van de composiete vloer te verzekeren. Dit is noodzakelijk voor het vereiste draagvermogen van de vloer. De fabrikanten controleren dit tijdens het ontwerp van de vloer op basis van de geldende normvoorschriften1.
Verontreinigingen zoals bouwgruis, slijpstof, zaagmeel, modder en resten van plastic folies, maar ook rijm- en ijsplekken verminderen de afschuifweerstand waardoor een risico op het loskomen van de druklaag ontstaat. Bovendien kan het krimpen van de druklaag een negatieve impact hebben op de aanhechting. Wanneer het aanmaakwater van het beton opgezogen wordt door het onderliggend droog beton van de vloerelementen kunnen plastische krimpscheuren ontstaan. Daarom moeten de oppervlakken verzadigd worden met water zonder plasvorming.
Het storten van het beton gebeurt met een kubel of een betonpomp. De valhoogte van het beton moet beperkt blijven tot 1 m en het storten moet voldoende snel gebeuren om stortnaden te voorkomen. Onmiddellijk na het aanbrengen moet het beton verdicht worden. Voor een optimaal resultaat is het gebruik van een lichte trilbalk raadzaam. Indien enkel voegvulling wordt aangebracht, wordt het gebruik van een trilnaald aanbevolen. Bij druklagen op dikke vloerelementen is een combinatie van trilnaald en trilbalk de beste methode. Om te voorkomen dat te veel beton in de kanalen stroomt moeten ze worden afgedicht ter plaatse van uiteinden, uitsparingen, opengemaakte kanalen en hamerkoppen. Afhankelijk van de vorm en afmetingen van de kanalen kan dit met rotswolproppen of speciale afdichtingen die op aanvraag van de aannemer mee geleverd worden door de fabrikant.
Krimpscheuren voorkomen
Na het verdichten moet het beton beschermd worden tegen vroegtijdige uitdroging. De tijd tussen het storten van het beton en de nabehandeling moet zo kort mogelijk zijn om plastische krimpscheuren te voorkomen. Het verstuiven van een curing compound en het vernevelen van water zijn gebruikelijke methodes. De duur van de nabehandeling hangt af van de verhardingssnelheid en de uitdrogingssnelheid van het beton. Richtlijnen voor de duur van de nabehandeling zijn terug te vinden in de norm voor de uitvoering van betonconstructies2.
Voor druklagen in omgevingsklasse EI, met uitzondering van bedrijfsvloeren en beton waarvoor een hoge oppervlaktekwaliteit vereist is (bijv. parkeergarages), geldt een nabehandelingsduur van 12 uur. Wanneer het kouder is dan 5 °C op het moment van het betonstorten of gedurende 72 uur erna, moet men maatregelen treffen om schade te voorkomen. Ook hiervoor geeft de norm voor de uitvoering van betonconstructies richtlijnen. Contacteer in zo’n geval altijd de leverancier van het stortbeton om de mogelijkheden te bespreken. Wanneer de temperatuur overdag beneden 0 °C blijft, is het verstandig om het storten uit te stellen. Dat geldt trouwens ook bij felle neerslag.
Tijdens de montage van de elementen en het storten van de druklaag kan water in de kanalen terechtkomen en zich ophopen. ’s Winters kan dit water vorstschade veroorzaken aan de vloerelementen. Om dit risico voor de aannemer weg te nemen, kunnen de fabrikanten gaatjes voorzien in de onderzijde van de vloerelementen waarlangs het water kan weglopen. In dikke vloerelementen (> 20 cm) worden deze ontwateringsgaatjes door de meeste fabrikanten standaard voorzien. In dunne vloerelementen gebeurt dit meestal enkel op aanvraag. De ontwateringsgaatjes moeten direct na het plaatsen van de vloerelementen en voor het aanbrengen van de druklaag doorprikt worden om zeker te zijn dat ze open zijn. Na het storten van de druklaag is het aangewezen om de ontwateringsgaatjes nog eens te doorprikken. (BHE)
1 NBN EN 1992-1-1+ANB et NBN EN 1168 + NBN B 21-605
2 NBN EN 13670 + NBN B 15-400