Vlakbij het station van Mechelen werd eind januari de laatste hand gelegd aan het nieuwe hoofdkwartier van studiebureau Grontmij. Het gerenoveerde complex werd een toonbeeld van energie-efficiëntie en duurzaamheid in alle betekenissen van het woord. Grontmij, dat z'n eigen kantoorgebouw voor de gelegenheid helemaal zelf mocht ontwerpen, opteerde er onder andere voor om het thermische comfort binnenin het gebouw op punt te houden met een betonkernactiveringssysteem.
Renovatie ten top
Doordat Grontmij van ViRiX carte blanche kreeg bij het maken van het ontwerp, kon het z’n kennis als studiebureau optimaal etaleren. Duurzaamheid stond centraal, zowel bij de opbouw als bij de uiteindelijke inrichting van het complex. Dit maakte dat men in eerste instantie een renovatie verkoos boven sloopwerk en nieuwbouw: “We hebben beide pistes onderzocht,” vertelt Frédéric Béghin, “maar we hebben onder andere vanwege de veel beperktere CO2-uitstoot geopteerd voor een renovatie.” Ook het financiële aspect speelde een rol. Aangezien er een bestaande structuur gebruikt kon worden, heeft men het budget dat anders voorbehouden zou zijn voor het oprichten van een nieuwe structuur kunnen investeren in meer duurzame technieken. Het betonskelet, dat men zichtbaar heeft gelaten binnenin het gebouw, werd gestript en vormde nadien de basis voor de verdere constructie.
De gevel bestaat uit een sokkel van Rustenburg-natuursteen en Zero-metselwerk van Vandersanden. Dit laatste is een variant van het klassieke metselwerk, maar zorgt net als het duurdere en complexe gelijmde type voor een egaal kleuroppervlak, al was het in het begin een beetje zoeken naar de juiste verhoudingen: “Het was moeilijk om de gepaste vochtigheidsgraad van de mortel te bepalen,” aldus Patrick Brants. “Voorts is de Zero-brick niet erg maatvast, je hebt altijd een speling van een centimeter of twee.” Ook hier gaf het ecologische voordeel echter de doorslag: de Zero-stenen worden in België geproduceerd, wat maakte dat de CO2-uitstoot bij het transport beperkt bleef.
Wat het buitenschrijnwerk betreft, werd FSC-gelabeld hout verkozen boven aluminium: “Thermisch gezien was dit de betere keuze. Bovendien is aluminium als materiaal minder duurzaam dan hout omdat het productieproces van aluminium negatieve gevolgen heeft voor het milieu en omdat het moeilijk recycleerbaar is,” verduidelijkt Béghin. Ook de uitkraging aan de voorzijde van het gebouw, die men gecreëerd heeft om het monotone rechthoekige profiel van het oorspronkelijke gebouw te doorbreken, is opgebouwd uit hout.
Deze en andere waarden liggen erg dicht bij de passiefnorm. De ramen en het schrijnwerk hebben een U-waarde van 1,3 en het gebouw heeft een luchtdichtheid van 0,99. De bovengrens bij passieve gebouwen ligt respectievelijk op 0,85 en 0,6. Dierickx is echter van mening dat men deze norm bij kantoorgebouwen niet per se hoeft na te streven: “Ik ben persoonlijk niet overtuigd van de noodzaak om kantoren passief te maken. Het is immers niet de verwarming, maar wel de koeling van het kantoorgebouw die een probleem vormt. De aanwezigheid van de vele mensen en de warme lucht die computers en dergelijke opwekken, zorgen ervoor dat er niet echt veel extra verwarming nodig is. Bovendien is het quasi onmogelijk om bij renovaties zoals dit Grontmij-gebouw de passiefnorm te halen.”
De goede isolatie zorgt ervoor dat men kon overstappen naar een afgiftetechniek op lage temperatuur. Het thermisch comfort wordt voorts gegarandeerd door een zelfgemaakt systeem van betonkernactivering, waarbij men de verwarmingsbuizen tussen de vroegere vloer en een nieuw toegevoegde betonlaag heeft gelegd. Het BEO-veld, het gesloten U-lussensysteem dat de benodigde energie uit de bodem haalt, is gelegen onder de ondergrondse parking aan de achterzijde van het gebouw. Afhankelijk van de buitentemperatuur wordt de massa van het gebouw met behulp van de circulatie van water warm of koud gemaakt. Michaël Dierickx legt uit hoe dit alles precies in zijn werk gaat: “Er werden in totaal 21 boringen gedaan van 120 meter diep om de gesloten lussen in te installeren. Daar pompen we dan vervolgens water met glycol door. Gedurende de winter haal je energie uit de bodem, zodat het water een temperatuur krijgt van bijvoorbeeld twaalf graden. Je stuurt het dan naar je warmtepomp, waar het door compressie opgewarmd wordt tot dertig graden. Dit is voldoende om alle ruimtes te gaan verwarmen via de betonkernactivering. Tijdens de zomer doen we het andersom: we halen dan net de koelte uit de bodem en sturen het water rechtstreeks in de betonkernactivering. Mocht dit niet voldoende zijn, dan hebben we nog altijd een airco achter de hand die de betonkernactivering kan voeden.”
De verlichting bestaat grotendeels uit TL-armaturen die daglicht- en aanwezigheidsgestuurd worden. Enkel buiten en in de inkomhal heeft men gebruik gemaakt van led-verlichting. Al deze technieken worden opgevolgd door een centraal systeem, wat volgens Dierickx een enorm voordeel is: “We kunnen als ingenieurs uit dit gebouw enorm veel leren, zeker nu we alles erg nauwgezet zullen kunnen monitoren. Ook voor jonge ingenieurs is deze moderne installatie erg interessant. Zo hebben we al bezoek gehad van de burgerlijk ingenieurs bouwkunde van de K.U. Leuven. Het complex is dus niet alleen een uithangbord, maar ook een leercentrum.”
Ook met betrekking tot ventilatie voerde Grontmij een aantal duurzame ingrepen door. In heel het gebouw zou er in totaal ongeveer 21.000 m³ lucht ingeblazen moeten worden. Maar wetende dat alle ruimtes nooit tegelijkertijd ten volle worden gebruikt, heeft men geopteerd voor een luchtgroep van slechts 14.000 m³. Aan de hand van een CO2-meetsysteem verdeelt deze de lucht naargelang de aanwezigheid van de mensen over de verschillende delen van het gebouw. Men hoeft met andere woorden een derde minder elektriciteit te produceren om het ventilatiesysteem aan te drijven.
Sinds midden februari werken er in totaal een 150-tal mensen in het Grontmij-gebouw. Het gelijkvloers biedt plaats aan een ruime ontvangstbalie en ontvangsthoek, een multifunctionele ruimte die dienst kan doen als refter of presentatiezaal, enkele vergaderzalen en een creatieve studio (type landschapskantoor). Een van de weinig manueel te openen deuren (men wil het binnenklimaat immers zo weinig mogelijk verstoord zien door variabele invloeden van buitenaf) leidt naar het private buitenterras aan de achterzijde van het gebouw. Om een soort pleingevoel te creëren, heeft men daar een stuk van de rechtervleugel weggehaald. Op dat binnenplein bevindt zich ook de ingang naar de ondergrondse parking. De technische ruimte (met de warmtepomp, een regenwaterrecuperatiesysteem, twee collectoren en de centrale ventilatietechnologie) heeft men in de kelder geplaatst, net als de douchefaciliteiten en een eigen productieruimte voor plannen en digitale tekeningen.
De bureaus en de kantoren zijn verspreid over de drie verdiepingen. Hier werd veel aandacht besteed aan de goede akoestiek, die door het behouden van de betonnen skeletstructuur en de inrichting als landschapskantoor in het gedrang dreigde te komen. Akoestische baffles van Rockfon, geperforeerde kasten, een kruisvormige bureau-opstelling en de duurzame en kleurrijke stoffen wandbekleding vermijden een eventuele storende galm. Op de bovenste verdieping, waar er veel private bureaus zijn, heeft men klimaatplafonds geplaatst. Betonkernactivering op de dikke betonnen dakplaat was immers niet zinvol. De klimaatplafonds dragen bij tot een snellere manier van verwarmen die inspeelt op de individuele behoeften van zij die in de afzonderlijke kantoren op deze verdieping werken. Ook in de houten uitkraging, die dus niet binnen het debiet van de betonkernactivering ligt, heeft men zulke plafonds geïnstalleerd.
Voor zowel Brants als Dierickx en Béghin was dit een zeer boeiend project. Er was erg veel coördinatie en overleg nodig om alles volgens plan te realiseren. De manier van werken was voor alle partijen bijzonder leerrijk. Vooral de strenge eisen in verband met de luchtdichtheid vormden voor Cordeel een grote uitdaging: “Vermits er vroeger qua luchtdichtheid amper eisen gesteld werden, hadden we er als aannemer nog maar weinig ervaring mee. Ook moesten we het metselwerk verder naar buiten ophangen vanwege die dikke isolatielaag. Daarnaast moesten we alle werkzaamheden ook nog eens coördineren. Dit was zeker geen eenvoudige opdracht,” vertelt Brants. Frédéric Béghin treedt hem hierin bij: “In theorie is het allemaal eenvoudig uit te leggen, maar het zijn wel de arbeiders die het moeten uitvoeren. Het in de praktijk brengen van onze plannen en berekeningen was de grootste moeilijkheid.”
Het resultaat mag er echter wezen. Het Grontmij-gebouw valt op door zijn neutraliteit: het grote rode gebouw doemt op aan de linkerkant van het station zonder dat het een schreeuwerig contrast met de omgeving veroorzaakt. De langwerpige ramen genereren een effect dat past bij de typologie van de gebouwen rond het stationsplein. De grootste troef van het gebouw is volgens Béghin de sublieme locatie: “Vooral in het kader van het duurzaam verhaal is het feit dat we dicht bij de grote verkeersassen zitten een groot pluspunt,” vindt hij. “Bovendien is de impact van deze ligging op het kantoor niet te verwaarlozen. Je bevindt je te midden van een bruisende stadsomgeving waar veel bedrijvigheid is, wat een groot verschil is met de saaie omgeving rond onze vorige vestiging in Zaventem. Tot slot is het nieuwe kantoor met zijn hoogwaardige technologie een ideaal uitstalraam voor de kwaliteiten van Grontmij.” Michaël Dierickx schat de K17-waarde en het feit dat er met zonnepanelen (die binnenkort geplaatst zullen worden) een E-waarde van 0 zal bereikt worden het hoogst in. Patrick Brants noemt het zelfs een 'voorbeeldproject' dat hem als aannemer voorbereidt op de toekomstige 2020-normen.
Het mag duidelijk zijn dat het nieuwe Grontmij-gebouw een mooi visitekaartje is voor een ambitieus studiebureau in volle expansie. De doelstellingen van het bedrijf zijn vertaald naar een hoogst efficiënte constructie die een toonbeeld is van hoe duurzame renovaties en de bouw van kantoren in de toekomst zullen moeten – en binnen haalbare financiële randvoorwaarden ook kunnen – aangepakt worden.
Noot: dit artikel verscheen eerder al in Bildinx