Energie-efficiëntie is een ware hype, stelt Bruno Verbeke, Technical Manager Benelux bij Recticel Insulation. Alsmaar meer mensen willen BEN-bouwen of -renoveren. Het overheidspatrimonium hinkt echter hopeloos achterop. Verbeke geeft in dit opiniestuk enkele suggesties om het energieverbruik van overheidsgebouwen te beperken.
We herinneren ons nog allemaal de invoering van de EPB in 2006 waarbij minimale energetische eisen werden gesteld voor het bouwen of verbouwen van gebouwen. Sindsdien is energie-efficiëntie een ware hype. Eigenaars willen alsmaar meer BEN (=Bijna-Energie-Neutraal) bouwen of renoveren. En maar goed ook, want vanaf 2021 zal BEN de standaard zijn voor nieuwbouwwoningen. Maar ook voor het bestaand patrimonium worden, onder impuls van overheidsondersteunende maatregelen, heel wat gebouwen energiezuiniger gemaakt.
Wanneer we het hebben over het energiezuiniger maken van gebouwen denken we spontaan aan woningen of industriebouw, maar ook overheidsgebouwen ontsnappen niet langer aan de minimaal vereiste energieprestaties. Met een geraamde kost van 700 miljoen euro/jaar voor het energiegebruik van alle gebouwen en entiteiten binnen de Vlaamse Overheid (scholen, ziekenhuizen, gemeentehuizen,...), is dit zeker een goede zaak, want zeg nu zelf, dergelijk bedrag kan zinvoller besteed worden.
Via de energie-efficiëntierichtlijn van 25 oktober 2012 (2012/27/EU) wil men een impuls geven aan de energetische renovaties van overheidsgebouwen. De standaardmethode bepaalt dat verwarmde en/of gekoelde overheidsgebouwen jaarlijks 3% van hun totale vloeroppervlakte renoveren. Momenteel geldt dit enkel voor gebouwen > 500m², maar dit wordt aangescherpt tot 250m². Dit komt neer op een verplicht te realiseren besparing van 2,4 GWh tegen 2020. Als alternatief mag de overheid maatregelen nemen die ten minste gelijkwaardig zijn aan de besparingen volgens de standaardmethode. Hierbij komt een ruime waaier aan kostenefficiënte maatregelen, waaronder ook grondige renovaties en maatregelen om een gedragsverandering bij de gebruikers van het gebouw teweeg te brengen. Via deze alternatieve aanpak is er een besparingspotentieel van 28 GWh tegen 2020 mogelijk, meer dan tienmaal hetgeen kan gerealiseerd worden met de standaardmethode.
De vraag is nu natuurlijk; hoe pakt de overheid dit nu best aan, welke methoden kiest men best uit die ruime waaier? Het verleden heeft uitgewezen dat het trias energetica principe een zeer efficiënte en haalbare kaart is. Hierbij gaat men stapsgewijs te werk. De basis: de energievraag beperken tot een minimum. Dit kan enerzijds door een compacte bouwstijl, anderzijds door het aanpakken van de bouwschil. Daarna, het maximaal gebruik maken van energie uit duurzame bronnen zoals wind, zon,... Om pas in laatste instantie zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van fossiele brandstoffen om te voorzien in de resterende energiebehoefte. Een zeer eenvoudig maar efficiënt basisprincipe dat al jaren wordt toegepast op woningbouw maar waar de overheid achtergebleven is.
De basis van de trias energetica is het aanpakken van de gebouwschil. Laten we daarom hier even bij stil staan.
We streven enerzijds naar een goede isolatieschil, maar anderzijds naar een luchtdichte afwerking binnenin. Door het isoleren van een gebouw reduceer je niet alleen de energievraag en factuur, maar wordt ook het comfort van de gebruiker aanzienlijk verbeterd. Wat dan weer een positieve impact op de fysieke en mentale gezondheid van de aanwezigen heeft. Bovendien vergt de isolatie van een gebouw geen specifiek onderhoud. Hierdoor heeft het gebruikersgedrag geen invloed op de isolatiegraad van de woning.
Daarnaast biedt een goed isolerende bouwschil een aantal positieve neveneffecten. Zo kan bijvoorbeeld de verwarmingsinstallatie lager gedimensioneerd worden. Hierdoor daalt de kost voor de verwarmingsinstallatie, en kan het vermogen van de verwarmingsinstallatie optimaal benut worden. Terug een win-win situatie, zowel voor de portefeuille als voor het milieu.
Vanuit het oogpunt van kostenoptimale niveaus voor het isoleren van de bouwschil, wordt meestal gerekend met een levensduur van 20 tot 30 jaar. In de praktijk is de levensduur van de huidige isolatiematerialen veel langer, waardoor het rendement van de geïsoleerde bouwschil in de praktijk veel hoger zal zijn. Bovendien zijn deze berekeningen ook sterk afhankelijk van de geldende energieprijzen. Ervan uitgaande dat de wereldeconomie blijft groeien, kunnen we stellen dat de prijs van energie zal blijven stijgen. Een correcte berekeningswijze, en de juiste parameters zijn dus essentieel om de effectieve rendementen van de verschillende maatregelen te kunnen beoordelen. We pleiten al jaar en dag voor een beleid waar optimalisatie van de gebouwschil correcter en voordeliger beoordeeld wordt. Enkel op die manier kan op een efficiënte en duurzame wijze de weg naar een energie-efficiënt gebouwenbestand gerealiseerd worden
Volledige energie-onafhankelijkheid lijkt misschien een utopie, maar we kunnen tenminste al een eerste stap in de goede richting zetten. Wist u trouwens dat heel wat overheidsgebouwen nog altijd geen dakisolatie hebben? Terwijl dit in de meeste gevallen een vrij eenvoudige ingreep is, met een hoog besparingspotentieel. Er is duidelijk dringend nood aan een consistent energiebeleid in alle overheidssectoren waarbij men via een holistische aanpak stapsgewijs de juiste basisprincipes hanteert. Het aanpakken van de bouwschil is hierbij de basis voor het creëren van een energie-efficiënt gebouwenbestand. Immers, de meest duurzame energie, is de energie die we niet verbruiken.