IN MEMORIAM. Frank Gehry (1929-2025), de plooi-architect (Filip Canfyn)

  • image
  • image
  • image
  • image

Ephraim Owen Goldberg, beter bekend als Frank (Owen) Gehry, had zachte hondenogen met een blik van “zie nu eens wat mij overkwam”, die van de documentaire ‘Sketches of Frank Gehry’ (2006) de allergezelligste film over architectuur maakten. Gehry werd een bescheiden allemansvriend, een lieve opa, de sympathiekste starchitect. Dé Frank Gehry, internationaal geroemd sinds 1990. Omdat hij risico’s durfde te nemen zonder aan geestigheid in te boeten. Omdat hij architectuur modieus, trendy en hip maakte. Omdat hij humor had: hij kreeg een rolletje in ‘The Simpsons’ en hij sponsorde een vriend, die T-shirts met “Fuck Frank Gehry” op verkocht. 

Toch moet vandaag ook gezegd worden dat Gehry-isme een nieuwe vorm van maniërisme werd: machtige en kapitaalkrachtige bouwheren wilden op hun palmares een Gehry als marketingstunt maar kozen daarbij niet meer voor de Gehry als denker, bedenker. Hij moest een beetje circusartiest worden, die kunstjes uit zijn langzaam verworven repertoire snel moest opvoeren en vooral herhalen. En hij leverde gewillig de gegeerde merchandise. De brave opa werd een gulle sugar daddy, die zich verder geen vragen meer leek te stellen.

Ephraim Owen Golfdberg wordt met Pools-Joodse roots geboren in het Canadese Toronto. Zijn familie emigreert naar Los Angeles in 1947 en hij gaat studeren, eerst architectuur aan de University of Southern California en dan stedenbouw aan Harvard, tot 1957. Eigenlijk wil hij dolgraag beeldhouwer worden maar hij moet overleven met ondankbare jobs, van taxichauffeur tot vliegtuigenwasser. Hij verandert, onder druk van zijn eerste vrouw, zijn naam in Frank Owen Gehry en probeert vanaf 1962 zijn weg te banen als architect vanuit zijn eigen kantoor. Het blijft krasselen. Pas begin jaren zeventig boekt hij wat succes met kartonnen meubilair onder de noemer ‘Easy Edges’ en gaat hij experimenteren met goedkope basismaterialen. Zo legt hij de basis van zijn California-periode, die hem meer en meer opdrachten voor trendsettende woningen doet krijgen. 

Baanbrekend wegens het hoge gaga-gehalte wordt zijn eigen huis in Santa Monica, “the house that built Gehry”. Hij begint de Gehry Residence te bouwen en te verbouwen vanaf 1978: het wordt een chaotisch amalgaam met golfplaten en draadhekkens, avontuurlijke collage-architectuur. Hij wordt de stamvader van wat ‘deconstructivisme’ genoemd wordt. Geometrie begrenst niet meer maar wordt complex opengebroken, van de werkelijkheid onttrokken. Wat voor anderen onduidelijk blijft wordt voor Gehry een logisch gevolg.

Het wordt tijd voor meer beheerste risico’s met volumes, vormen en materialen, op vraag van durvende klanten, die de prettige gestoordheid van Gehry een plaats willen geven. De architect ontwerpt het Norton house (1982-1984) in Santa Monica, een dubbelhuis met een man cave op één poot met zicht op zee. Hij bedenkt samen met beeldhouwer Claes Oldenburg de Chiat/Day Building (1985-1991): zij zetten een gigantische verrekijker naast een donker kantoorgebouw met vertakte gevelkolommen. 

Eind jaren tachtig staat Frank Gehry er helemaal. Zijn portfolio in California rolt de rode loper uit voor heel wat erkenning en werk. Primo, de bestelling voor het Vitra Design Museum (1987-1989) in Weil am Rhein, zijn eerste Europese werkstuk en “een hoekig gevormd fabeldier” volgens een criticus. Secundo, de Pritzker Prize in 1989. Tertio, de echte grote opdracht in Europa, in het Baskische Bilbao.

Dat Bilbao, een verwaarloosd geraakte havenstad, met een stedelijk charisma als van een beregende kartonnen doos, wil zichzelf cultureel, dus toeristisch oppimpen en krijgt de Amerikaanse Guggenheim-stichting op de hand. Die weet wel iets van een museum als architectuuricoon en wil best de Frank Lloyd Wright-erfenis (1959) van New York op een andere plaats herhalen. Architecten met naam en faam worden in 1991 naar Bilbao geroepen. Zo ook Frank Gehry, die de Baskische regering adviseert de geplande renovatie van een reusachtig stapelhuis te schrappen en te gaan voor een nieuwbouw aan de oever van de Nervion, als sterkhouder van een herontwikkeling van onstuimig havengebied. Hij maakt ook de eerste schetsen en maquettes om de haalbaarheid van zijn alternatief te staven. De grond wordt dan ook aangekocht en een wedstrijd uitgeschreven in 1992: Coop Himmelblau en Arata Isozaki mogen meedoen maar Gehry wint met vlag en wimpel.

Het Guggenheim Museum (1991-1997) toont de wereld heel wat primeurs. Een andere Gehry om te beginnen. En titanium, een duur material maar ongelooflijk efficiënt om over daken en gevels te plooien en om met glas en natuursteen te pairen. Megastarchitecture wordt geboren, dit keer hyperkinetisch, in golvende tectonische lagen, met zichtbare structuren en gulle daglichtopeningen binnenin, die paradoxaal, in confrontatie met de moeilijk leesbare tentoongestelde hedendaagse kunst, voor een wonderlijke museale rust zorgen.

Het Guggenheim Museum zet een revolutionair maar definitief punt achter bouwkundige zekerheden dankzij de computer en een ingenieus denk- en werkproces. Gehry zelf blijft een eeuwige schetser-krabbelaar, spontaan en intuïtief, en van zijn primaire concepten worden ontelbare maquettes geboetseerd en geplooid, al maar op grotere schaal, in dialoog met weer verse schetsen, tot zijn slimste medewerkers alles mogen omzetten in tekeningen met CATIA. Computer Aided Threedimensional Interactive Application, CATIA dus, is een programma, dat eigenlijk voor de ruimtevaartindustrie ontwikkeld wordt en zich daarom uiterst goed leent voor niet-repetitief werk. CATIA wordt voor het eerst gebruikt door Gehry, meer als beeldhouwer dit keer, voor ‘Peix’ (1989-1992) in Barcelona, een inhoudsloze vis in roestvrij staal, die bondig aankondigt dat vanaf nu de strakke geometrie kan doorbroken worden met ongekende krommende wervelende lijnen en vlakken. Omdat Gehry nu die lijnen en vlakken eindelijk zo kan tekenen dat een aannemer ze kan uitvoeren.

En die Gehry wordt ook nog eens, onbewust, uitvinder van het Bilbao-effect. Een spectaculair gebouw wordt een attractie en laat een stad toeristisch uitgroeien tot een lucratieve citytripgerichte magische mix van kunst en horeca. Een stad surft zo op de succesgolf van architectuur. Het Bilbao-effect toedichten aan één gebouw is natuurlijk larie, omdat dan vergeten wordt dat dat ene gebouw maar één component vormt van een globale herontwikkeling, waarin gigantisch veel (Europees in dit geval) geld gepompt wordt.

Bilbao moet wel dankuwel zeggen aan Los Angeles. De Walt Disney-mecenassen bestellen in 1989 een prestigieus concertgebouw aan Gehry. Zijn schetsen worden ook reeds in 1991 gemaakt, net voor hij zijn eerste Guggenheim-ideeën op papier zet. Disney is dan al een opdracht, Guggenheim moet het nog worden, maar de gelijkenis qua teneur, concept, methode, enzovoort kan moeilijk ontkend worden. Bilbao krijgt de primeur omdat Gehry in Los Angeles kostbare tijd moet steken in het overtuigen van zijn opdrachtgevers dat de kwaliteit en de haalbaarheid van zijn project snor zitten. Waar hij tot nu toe altijd superprofessioneel zijn budgetten kan respecteren, ondanks de complexe en ambitieuze ontwerpen, zadelt hij hier de geldschieters op met een meerkost van 170 miljoen dollar. Tot Bilbao en vooral het succes van Bilbao ter hulp komen, bij wijze van toevallige wederdienst. Zodra Guggenheim vorm en renommé krijgt trekt Guggenheim Disney over de brug en kan de Concert Hall (1989-2004), het bastaardbroertje in inox in plaats van titanium, eindelijk gebouwd worden.

Het Walt Disney-opus kondigt ook de derde periode, na California en Bilbao, van Frank Gehry aan: meer van hetzelfde op algemene vraag. Een pijnlijk voorbeeld van die copy paste-praktijk is de Beekman Tower (2010) in New York, zijn eerste wolkenkrabber. Hier lijkt een starchitect ingehuurd om wat plooien te plakken op de gevel, om met formalistische golven de vastgoedpromotoren toe te laten gebakken lucht duur te verkopen. Hoe hoog kan men vallen?

Eén keer lukt zijn truc van de foor wel nog: de Fondation Louis Vuitton (2005-2014) in het Parijse Bois de Boulogne, eigenlijk een kostelijk speeltje voor de puissante ondernemer en kunstverzamelaar Bernard Arnault. Gehry tekent een futuristisch karveel met transparante zeilen, dat zonder twijfel verrassend en begeesterend kan genoemd worden.

Laten we tenslotte Gehry eren door hem te citeren:

Architectuur moet getuigen van tijd en plaats 
maar ook hunkeren naar tijdloosheid.

90% van de gebouwen, waarin en waarrond we leven, 
is geen architectuur. 
Neen, ik ben mis: 98%. 
98% van de gebouwen vandaag is ‘pure shit’.

Het eerste, dat een architect moet doen? 
De opdracht krijgen.

Om een klant te overtuigen 
moet men eerst zijn vrouw overtuigen.

Ik begrijp niet waarom men architecten inhuurt 
en hen dan vertelt wat ze moeten doen. 

Als je ernstig van plan bent om architect te worden 
moet je leren verantwoordelijkheid op te nemen.

Als je weet wat je gaat doen 
voor je het gaat doen: 
doe het niet.

  • Deel dit artikel

Onze partners