KU Leuven ondersteunt architecten bij lichtplan voor scholen

KU Leuven Technologiecampus Gent, Pixii vzw en WTCB brachten onlangs de publicatie ‘Licht in scholen: van beginner tot expert’ uit, waarmee ze gebouwbeheerders, architecten en ontwerpers willen ondersteunen bij de uitwerking van een lichtplan voor scholen. Visueel comfort verzekeren is immers één van de belangrijkste aandachtspunten bij zo’n ontwerp. Keuze voor efficiënte verlichtingstoestellen en integratie van lichtregelsystemen kunnen de installatie bovendien energiezuiniger maken.

De publicatie kwam er naar aanleiding van een onderzoeksproject rond daglichtregeling van KU Leuven Technologiecampus Gent en kadert bovendien in het traject ‘Groen Licht Vlaanderen 2020’. Aan de hand van een aantal monitoringcases onderzochten wetenschappers hoeveel energie scholen kunnen besparen door te investeren in lichtregelsystemen. De conclusies van het onderzoek werden gebundeld en moeten gebouwbeheerders, architecten en ontwerpers informeren en inspireren. Toch als het van Ruben Delvaeye afhangt, één van de projectuitvoerders, nu verbonden aan het WTCB.

“Met dit document willen we die doelgroep een handleiding aanbieden die de verschillende facetten van licht en verlichting beschrijft. We proberen om er zoveel mogelijk geïnteresseerden mee te bereiken, bijvoorbeeld via de bedrijven uit de gebruikersgroep en via verschillende nieuwsbrieven. Naast een overzicht van de technologische ontwikkelingen en ontwerprichtlijnen komen in de publicatie ook de resultaten van het onderzoek naar daglichtregelsystemen uitgebreid aan bod.”

 

Secundaire scholen als ideale test

In dat onderzoek lag de focus specifiek op secundaire scholen. De onderzoeksgroepen ‘Laboratorium voor Lichttechnologie’ en ‘Duurzaam Bouwen’ van KU Leuven Technologiecampus Gent hebben daarvoor een jaar lang tien klaslokalen gemonitord in Halle, Zwevegem, Gijzegem, Zonhoven, Ronse en Haacht en ook enkele lokalen van de Technologiecampus zelf.

Delvaeye: “We kozen specifiek voor secundaire scholen om een realistisch beeld te krijgen van het besparingspotentieel van daglichtregeling. Het aantal gebruiksuren van secundaire scholen ligt immers behoorlijk laag: schoolgebouwen staan tijdens vakantieperiodes vaak leeg en ook wanneer scholen open zijn, is het aantal gebruiksuren redelijk beperkt. In de gemonitorde klassen bedroeg de aanwezigheidsduur maximaal zo’n 900 uur per jaar. Bovendien brandt het licht niet altijd tijdens het gebruik, in de gemonitorde klassen maar 600 uur per jaar.”

“Daarbij: in de zomer, wanneer daglicht normaal ten volle benut kan worden, staan de scholen leeg. Als een daglichtregelsysteem daar rendabel is, is dat allicht ook het geval voor andere bestemmingen, zoals kantoorgebouwen.”

De onderzoekers opteerden voor dit onderzoek voor dimbare systemen in plaats van schakelende. Die variëren de lichtoutput voortdurend en hebben dan ook een hoger energiebesparingspotentieel. In combinatie met ledverlichting is de hogere kost van dimbaarheid bovendien beperkt, aangezien ledverlichting zich perfect leent tot dimming.

 

Afstelling en monitoring

Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat de energiebesparing in de verschillende klaslokalen sterk uiteen liep. Een belangrijke vaststelling was dan ook dat het verlichtingssysteem zelf slechts één van de vier factoren was die leidden tot de reële energiebesparing. “Een tweede parameter: het gebouw en de omgeving,” zegt Delvaeye. “Concreet gaat het dan over de oriëntatie, grootte en hoogte van de ramen, de beschaduwing door omliggende gebouwen en planten en – een heel belangrijke factor – de zonwering. Een goed daglichtontwerp brengt veel daglicht binnen en verspreidt het evenwichtig over de ruimte, maar houdt ook rekening met het thermisch comfort en met verblinding.”

 

“Focus op monitoring neemt toe”

De derde parameter: de afstelling van de regelsystemen. Delvaeye: “Ook al voerde de fabrikant van de regelsystemen die uit, in vele gevallen was ze niet optimaal, of zelfs niet goed. Zo’n verkeerde afstelling kwam bij ons aan de oppervlakte omdat we monitorden en opvolgden, maar in een normale situatie gebeurt dat nog al te vaak niet. Zolang er dan geen klachten komen, blijft het systeem inefficiënt werken. De focus op gebouwbeheersystemen en monitoring is de laatste jaren wel in grote mate toegenomen. Het zou zonde zijn dat installaties die erg performant kunnen werken in de praktijk ondermaats presteren, simpelweg door een slechte afstelling.”

 

Actieve en passieve gebruikers

Ook het profiel van de gebruiker zelf is een belangrijke parameter. Actieve gebruikers zullen het kunstlicht gebruiken in functie van het daglicht en de verlichting pas aanschakelen als het nodig is. Een passieve gebruiker houdt daar geen rekening mee. “De gebruikers inlichten en sensibiliseren is natuurlijk cruciaal,” zegt Delvaeye. “Dat leidt niet alleen tot aanvaarding van deze vernieuwende systemen, maar zorgt ook voor een correct gebruik en voor melding van problemen wanneer die zich zouden voordoen. Anders zoekt de gebruiker zelf naar een – veelal minder duurzame – oplossing. Zo hing er in één van de klaslokalen na een tijdje een post-it op de sensor omdat de gebruikers vonden dat de verlichting te fel terugdimde.

Delvaeye ziet een duidelijke trend naar meer automatische systemen, zoals afwezigheidsdetectie. Dat is positief, want het neemt de variabiliteit van de gebruiker weg. “Anderzijds moet de gebruiker de systemen wel nog manueel kunnen bijregelen,” zegt hij. “Gebruikers die voelen dat ze geen vat hebben op het systeem, zijn minder tevreden. En als ze alleen al maar wéten dat ze zelf aanpassingen kunnen doen, heeft dat een positieve invloed op hun comfortgevoel.”

 

De publicatie ‘Licht in scholen’ vindt u ook online op deze website: www.wtcb.be/go/publicatiesverlichting

Deel dit artikel:
Onze partners