Het belang van landschapsarchitectuur is nog nooit zo groot geweest als vandaag, maar het vakgebied staat met de klimaatopwarming ook voor een enorme uitdaging. Daar zijn Bas Smets, Arne Deruyter en Hans Druart (OMGEVING & BLIKVELD) van doordrongen. Architectura sprak met hen over de rol en toekomst van hun vakgebied. In dit tweede deel gaan we dieper in op het belang van goede opdrachtgevers en de bouwshift. ‘Het is vandaag makkelijker geworden om opdrachtgevers van het belang van een robuust landschap te overtuigen’, stelt Arne Deruyter. Lees hier ook deel I van het interview.
Bas Smets leidt sinds 2007 Bureau Bas Smets in Brussel, na omzwervingen naar Parijs en Genève, en realiseerde intussen al meer dan vijftig projecten in twaalf landen. Arne Deruyter richtte in 2015 Atelier Arne Deruyter op na zeven jaar als projectleider bij Robbrecht en Daem architecten, met de transformatie van de Plantentuin van Meise – het walhalla voor landschapsarchitecten – als paradepaardje. Nog zo’n gevestigde naam is OMGEVING. Hans Druart vervoegde het team daar in 2019, toen het gerenommeerde buro voor vrije ruimte in OMGEVING werd gekanteld. Druart is ook voorzitter van BLIKVELD, de nieuwe vakvereniging van tuin- en landschapsarchitecten.
Architectura bracht deze drie landschapsarchitecten samen voor een boeiend gesprek over de rol en toekomst van hun vakgebied. Hou onze website volgende week in het oog voor het derde en laatste deel van dit interview.
De klimaatopwarming en ook de coronacrisis hebben het belang van kwaliteitsvolle publieke ruimte hoog op de agenda gezet. Is het draagvlak ook bij de opdrachtgevers groter geworden?
Arne: ‘Sinds de hittegolven van twee jaar geleden en de waterbom van vorige zomer zijn de gevolgen van de klimaatopwarming overduidelijk. Het is vandaag dan ook makkelijker geworden om opdrachtgevers van het belang van een robuust landschap te overtuigen.’
Hans: ‘Bij de ruimtelijk planners die de krijtlijnen uitzetten voor de steden en gemeenten, is de aandacht voor kwalitatieve buitenruimte veel sterker aanwezig dan vroeger. Waar vroeger vaak de focus op de bebouwde ruimte lag, komt de onbebouwde ruimte steeds meer naar voor. Wanneer de beleidsplannen die vandaag uitgetekend worden in uitvoering gaan, zal dat een grote impact hebben op onze toekomstige projecten. We bevinden ons in dat opzicht op een moment in ons vakgebied dat heel uitdagend is maar ook heel boeiend.’
Arne: ‘De versteende pleinen van vroeger zijn passé, de mensen willen dat niet meer.’
Bas: ‘In het stadscentrum van Genk mogen we nu zelfs de verharde ruimte gaan opbreken en omvormen tot stadsbos, iets wat enkele jaren geleden nog totaal ondenkbaar was. Het besef van de nood aan groene ruimte is er wel degelijk. Hoewel ons vak vandaag boeiender is en we meer verantwoordelijkheden hebben, is het tegelijk onzekerder geworden. We kunnen niet meer voortgaan op de kennis die we hadden: zal de boom die we nu planten over 20 of 30 jaar nog kunnen overleven? We kunnen moeilijk inschatten hoe warm het zal zijn in 2050 of hoeveel lager de grondwatertafel. We moeten nu nog beter nadenken over wat we aanplanten.’
Hebben jullie daar een voortrekkersrol in te spelen als beroepsgroep?
Hans: ‘Absoluut, en daarom is het zo belangrijk om ons te verenigen, om er samen voor te zorgen dat het landschap meer op de politieke agenda komt. Dankzij een vereniging als BLIKVELD kunnen we met een gezamenlijke stem aan de alarmbel trekken en belangrijke thema’s aansnijden. Vandaag bereiken wij vooral de landschapsbureaus, maar veel landschapsarchitecten zijn werkzaam bij de lokale besturen. Zij gaan mee de opdrachten initiëren dus met BLIKVELD zetten we erop in om ook die groep meer te bereiken.’
Bas: ‘Er is een nieuwe generatie bij de architecten/stedenbouwkundigen, ook in de administratie, die het belang van landschapsarchitectuur enorm onderschrijft. Ik zeg vaak op het bureau: je kan niet veel ambitieuzer zijn dan je opdrachtgever. In se kan je dat wel zijn, maar je hebt een goede opdrachtgever nodig om dat gesprek te kunnen maken, en dat zit nu wel in de lift.’
'Hoewel ons vak vandaag boeiender is en we meer verantwoordelijkheden hebben, is het tegelijk onzekerder geworden. We kunnen niet meer voortgaan op de kennis die we hadden: zal de boom die we nu planten over 20 of 30 jaar nog kunnen overleven? We kunnen moeilijk inschatten hoe warm het zal zijn in 2050 of hoeveel lager de grondwatertafel', aldus Bas Smets
Zijn ook de projectontwikkelaars voldoende doordrongen van het belang van groene ruimte?
Bas: ‘Een projectontwikkelaar heeft een andere ambitie dan een stadsbestuur, al is ook daar veel veranderd de voorbije tien jaar. Maar zij zien het niet als hun taak om de stad te redden.’
Arne: ‘Dat is ook niet hun taak, en net daarom is het aan de overheid om goede bestekken uit te schrijven. Veel ontwikkelaars hebben de mond vol van duurzaamheid maar als het niet verplicht is, is er van groen weinig sprake.’
Hans: ‘Er zijn sterke opdrachtgevers nodig en sterke bestekken. Dankzij bijvoorbeeld de Open Oproep is er ook steeds meer aandacht voor kwalitatieve buitenruimte en zijn er gelukkig kwaliteitskamers ontstaan waarin ook landschapsarchitecten een rol spelen.’
Bas: ‘De doelstelling van een bedrijf is nu eenmaal anders, daarom doen we graag wedstrijden voor de publieke overheid, met publiek geld, voor een publieke doelstelling. Dat is voor mij nog altijd de missie van ons bureau. Wij werken samen met ontwikkelaars als we daar iets kunnen realiseren. Maar de missie blijft publieke ruimte maken.’
'Er moet in Vlaanderen meer planologisch gedacht worden om geen kansen meer te missen. De laatste bossen, beken, en valleien moeten we nu beschermen en versterken. Een tabula rasa is niet aan de orde. Het komt erop aan om het landschap waar we mee zitten, robuuster te maken', aldus Arne Deruyter.
Recent werd er een akkoord gesloten over de bouwshift, die ervoor moet zorgen dat er tegen 2040 geen open ruimte meer wordt aangesneden. Bij architecten gaat het dan al snel over kernverdichting. Hoe zien jullie jullie rol als landschapsarchitect hierin, want zoals RE-ST het zegt: we kunnen niet verdichten zonder te verluchten.
Arne: ‘Alle open ruimte in steden of dorpen gaan volbouwen onder het mom van kernverdichting, is niet de juiste oplossing, laat dat duidelijk zijn.’
Bas: ‘Zo verlies je ook de kwaliteit van een dorp. We moeten net maximaal inzetten op hergebruik in plaats van alleen te verdichten of bij te bouwen. We moeten nadenken over hoe we op een slimme manier meer woningen kunnen voorzien zonder ze effectief allemaal nieuw te gaan bouwen. Wat wij doen als we in meer landelijke gebieden werken is de onderliggende structuur van het natuurlijk landschap versterken. Je hebt altijd wel een beek, een bomenrij of een stuk bos ter beschikking, maar vandaag zijn die veel te gefragmenteerd en niet resistent genoeg. Wij proberen daar een logica in te brengen, die de logica van het perceel overstijgt. Dat is het drama van het verkaveld Vlaanderen: over elk perceel wordt nagedacht maar daarmee maak je nog geen structuur. Je moet die structuur vanuit het landschap zelf gaan herkennen en versterken tot een grotere leidinggevende figuur. Ik heb Vlaanderen wel eens het land zonder landschap genoemd. Het is niet eenduidig wat Vlaanderen is en dat maakt onze regio ook fragiel.’
Hans: ‘Een boeiende evolutie die momenteel aan de gang is het beleidskader voor Nationale- en Landschapsparken dat in volle ontwikkeling is. Door deze parken een statuut te geven wil het Departement Omgeving die landschappen op een strategische manier gaan bewaren en inzetten in onze hedendaagse maatschappij. In die zin is er dus wel een tegenbeweging aan de gang. Heel concreet dragen we met OMGEVING bij aan de bouwshift door onder andere niet mee te werken aan de ontwikkeling van greenfields. Verder gaan we in elke opdracht op zoek naar het grotere plaatje en bekijken we hoe een project daar inpast, in welke fase we er ook bij betrokken worden.’
Staan ze in het buitenland verder met dat ‘grotere plaatje’?
Bas: ‘Je hebt nu eenmaal niet overal die ongestructureerde, je m’en foutistische vorm van stedenbouw als in Vlaanderen. Je hoeft maar de grens over te steken naar Nederland om een planologisch denken dat de openbare ruimte en de steden vrijwaart te zien. Anderzijds benoemde Paola Viganò Vlaanderen ooit als de horizontale metropool, die ze net heel kwaliteitsvol vond. Het ligt eraan hoe je ernaar kijkt.’
Arne: ‘We moeten niet gaan kopiëren uit het buitenland. Vlaanderen heeft ook zijn charmes. Maar er moet meer planologisch gedacht worden om geen kansen meer te missen. De laatste bossen, beken, en valleien moeten we nu beschermen en versterken. Een tabula rasa is niet aan de orde. Het komt erop aan om het landschap waar we mee zitten, robuuster te maken.’