Lawaai van waterafvoerleidingen

Sanitaire installaties in gebouwen zijn vaak een bron van ongewenst lawaai. In de WTCB-Dossiers 2015/3.16 werden enkele richtlijnen besproken die het lawaai in watertoevoerinstallaties kunnen beperken. In dit artikel kijkt het WTCB naar het effect van verschillende ontwerpparameters op het lawaai van waterafvoerinstallaties.

1. Componenten van het installatielawaai

Het lawaai dat in de slaapkamer uit ons voorbeeld (zie kader) waargenomen wordt wanneer er water door de leiding stroomt, bestaat uit twee componenten:
 

  • de luchtgeluidscomponent. Dit is het lawaai dat door de afvoerbuis in de leidingkoker afgestraald wordt en daarna deels doorheen de kokerwand doorgelaten wordt (in het voorbeeld: 26 dB)
  • de contactgeluidscomponent. Dit zijn de trillingen in de buis die via de beugels de montagewand aan het trillen brengen, waarna ze naar de slaapkamer afgestraald worden (in het voorbeeld: 23 dB).

 

2. Ontwerpparameters

2.1. Globale ontwerpparameters

We willen erop wijzen dat specifieke akoestische maatregelen veelal overbodig zijn wanneer ervoor gezorgd wordt dat de leidingkokers niet aan geluidsgevoelige ruimten grenzen. Indien dit architecturaal niet mogelijk is, dient men het aantal schachtzijden die aan deze ruimten palen, te beperken, bijvoorbeeld door de schacht in een hoek van de ruimte of in een aangrenzende ruimte te plaatsen.

In wat volgt gaan we na welke invloed bepaalde ontwerpbeslissingen op de lawaaicomponenten kunnen hebben.

Een eerste belangrijke globale parameter is het materiaal van de standleiding. Het voorbeeld gaat uit van een PVC-standleiding met een diameter van 110 mm. Een verzwaarde kunststof standleiding produceert circa 5 dB minder lawaai. Bij een toename van de diameter van de standleiding vergroot bovendien ook het buisoppervlak en bijgevolg het afgestraalde geluidsniveau. Voor kunststof leidingen met een diameter van 90 tot 200 mm dient een correctie van -2 tot +5 dB toegepast te worden. Bij metalen leidingen varieert deze correctie tussen -1 en +2,5 dB.

Een versleping (i.e. een asverschuiving) is te mijden, vermits deze tot 15 dB meer lawaai produceert. Indien deze in het ontwerp echter onvermijdelijk is, wordt ze best geleidelijk uitgevoerd (bv. twee bochten van 45° met daartussen een recht stuk van minstens 25 cm) om de verhoging te beperken tot 6 à 9 dB.

Teneinde de stijging van het geluidsniveau door de valhoogte te beperken, dient de aansluiting van een standleiding op een horizontale leiding op dezelfde geleidelijke wijze te gebeuren. Het voorbeeld gaat uit van een valhoogte van één verdieping. Per bijkomende verdieping zal het geluidsniveau met circa 1 dB toenemen.

Eventuele doorvoeren van andere leidingen door kokerwanden dienen zodanig afgedicht te zijn dat de akoestische kwaliteit van de kokerwand niet nadelig beïnvloed wordt. Hierbij mag de leidingdoorvoer geen star contact met de uitsparing maken (bv. manchet of soepele kitvoeg) en dient er tevens rekening gehouden te worden met de eisen met betrekking tot de brandwerendheid (zie TV 254). Ook starre contacten tussen de afvoerleiding en de lichte kokerwanden (bv. door valspecie of geklemde leidingen) moeten vermeden worden.

 

Lees dit artikel verder op de website van het WTCB>>

Bron: WTCB
Deel dit artikel:
Onze partners