Na de Eerste Wereldoorlog kampte België met een acuut woningtekort. Een van de initiatieven om dit aan te pakken was de ontwikkeling van coöperatieve tuinwijken. Dit innoverende concept ging verder dan louter huisvesting en bood de kans aan de bewoners van deze stadsdelen om zich als burgers te emanciperen. De Brusselse tuinwijken van Le Logis-Floréal vormen tot op heden een inspirerend voorbeeld voor nieuwe wooncoöperaties die in Vlaanderen ontstaan.
Erbarmelijke woonomstandigheden in sloppenwijken, woekerprijzen op vastgoed in handen van een vermogende minderheid, en sociale ontwrichting voor mensen die het platteland moesten verlaten voor het fabrieksleven: in het Groot-Brittannië van de late negentiende eeuw zijn de gevolgen van het kapitalisme op huisvesting en het sociale weefsel in industriesteden onmiskenbaar.
Met als doel een leefbaar alternatief te scheppen, bedenkt de Engelse stedenbouwkundige Ebenezer Howard in 1898 het idee van de garden city. Meer dan louter een plan voor huisvesting, is het een waar politiek project.
De basisgedachte is om een harmonieus evenwicht te vinden tussen het stads- en het plattelandsleven, via ruimtelijke ordening met een lage bevolkingsdichtheid en voldoende plaats voor natuur. Tegelijk is het doel om een zelfvoorzienende gemeenschap te creëren: de inwoners van de garden cities vormen coöperaties, waardoor ze zelf, als collectief, eigenaar zijn van de gronden. De gemeenschap baat lokale fabrieken uit en rekent voor haar bevoorrading op landbouwgronden die in de directe periferie van de tuinsteden aangelegd worden.
Letchworth, zo’n 60km ten noorden van Londen, wordt in 1903 de eerste stad die volgens het concept van Howard’s garden city gebouwd wordt. Voor de Eerste Wereldoorlog ontstaan er verschillende tuinwijken in Duitsland, Nederland, Zweden en ook in België, waar de mijnwerkerscité van Winterslag geïnspireerd is door het model van de Engelse garden cities.
Korte bloei in België
Na de Eerste Wereldoorlog wordt het tekort aan woningen in België geschat op zo’n 200.000. Voor het eerst neemt de overheid het initiatief op vlak van huisvesting: hiervoor richt de regering van nationale eenheid de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken op.
Een van de modellen die deze openbare instelling promoot voor de bouw van nieuwe woningen, zijn lokale coöperaties van huurders, die genieten van een lang terugbetalingstermijn (tot 66 jaar) en een voordelige rentevoet (2,75%). De drijfveer is vernieuwend: het doel is niet de grootst mogelijke winstmarges, maar wel een aangename en mooie leefomgeving die het gemeenschapsgevoel en sociale vooruitgang bevordert.
Hierdoor wint het concept van tuinwijken logischerwijze aan populariteit. Overal in België ontstaan er tuinwijken, zoals Batavia in Roeselare (1919), Klein Rusland in Zelzate (1921), Unitas in Deurne (1922) of ook nog Le Tribouillet in Luik (1920). Ook in Brussel worden een twintigtal tuinwijken gebouwd.
Maar in de eerst helft van de jaren 20 wordt het model van tuinwijken al aan de kant geschoven. De oorzaak is grotendeels politiek: wanneer de socialisten in 1921 niet langer deel uitmaken van de regering, gaan de katholieken en liberalen de overheidssteun voor wooncoöperaties sterk verminderen, uit vrees voor het ontstaan van “rode bolwerken”.
Ook vanuit architecturaal oogpunt is er steeds meer kritiek op de tuinwijken. Toonaangevende architecten zoals Le Corbusier verfoeien dit model wegens te “ruimtevretend” en geven de voorkeur aan hoogbouw, met appartementsblokken.
De tuinwijken van Le Logis en Floréal
In de Brusselse gemeente Watermaal-Bosvoorde ontstonden begin jaren 20 twee tuinwijken volgens het coöperatieve model. Le Logis (1921) wordt opgericht door werknemers van de Spaarkas (beter bekend als ASLK) en ambtenaren van verschillende ministeries. Floréal (1922) is een initiatief van socialistische militanten en arbeiders die onder andere voor de krant Le Peuple werken.
De coöperanten van beide tuinwijken zijn dus ofwel leden van de lagere middenklasse, ofwel gekwalificeerde arbeiders: mensen met reeds een bescheiden kapitaal dat ze als coöperant kunnen investeren.
Oorspronkelijk waren de gronden van beide tuinwijken ironisch genoeg eigendom van de machtige bouwondernemer Eugène Parmentier en hadden ze een totaal andere bestemming moeten krijgen. In het zog van de aanleg van de Vorstlaan, had koning Leopold II het idee om rond deze grootse boulevard statige villa’s en kasteeltjes te laten bouwen. Ter hoogte van het plateau van Bosvoorde mislukte dit alvast: na het overlijden van Eugène Parmentier en Leopold II, verkocht de weduwe Parmentier de gronden uiteindelijk aan beide coöperaties.
Ook al worden de huizen in serie geproduceerd met goedkope bouwmaterialen, het uitzicht van de tuinwijken is schilderachtig. De architecturale stijl van Le Logis en Floréal is gebaseerd op de Engelse cottages. De natuur staat dan ook centraal: verschillende boom-, planten- en haagsoorten verbinden de huizen met mekaar.
In een periode met nog weinig autoverkeer wordt er toch al bewust gekozen om de straten niet te breed te maken en een uitgebreid netwerk van autovrije steegjes te voorzien: verkeersveiligheid avant-la-lettre.
Rond de huizen worden ook verschillende groene pleinen aangelegd waar kinderen in alle rust kunnen spelen. Collectieve boomgaarden en moestuinen voorzien de bewoners van fruit en groenten en oorspronkelijk waren er zelfs twee boerderijen in de tuinwijken.
Een maatschappelijk project
Het doel van de tuinwijken is niet enkel om degelijke, betaalbare woningen aan te bieden aan de coöperanten, maar ook om hen de kans de geven om zich, binnen een warme gemeenschap, als mens en burger ten volle te ontplooien.
Onderwijs en opvoeding zijn fundamenten van de tuinwijken. Reeds in 1926 bouwt de coöperatie van Le Logis twee kleuterscholen, waar er, volgens de innoverende pedagogie van Auguste Fröbel, veel aandacht wordt geschonken aan het spelplezier, fysieke activiteiten en omgang met de natuur. Ook bibliotheken op maat van kinderen worden geopend.
Volwassenen krijgen de kans om zich te vormen rond praktische thematieken. Moeders kunnen - geheel in de tijdsgeest - vanaf 1925 beroep doen op consultaties voor pasgeborenen, waar ze tips krijgen over hygiëne, voeding en opvoeding.
In 1935 wordt er zelfs een polykliniek geopend, waar inwoners van de tuinwijken en van de gemeente Watermaal-Bosvoorde voor een betaalbare prijs op doktersafspraak kunnen komen.
Het economische leven wordt ook door de coöperaties gestructureerd: verschillende initiatieven - een aankoopcentrale, groepsaankopen en lokale antennes van het Volkshuis - zorgen ervoor dat basisproducten zoals steenkool, schoenen, kledij, kuisproducten en tuingerief voor een schappelijke prijs aangekocht kunnen worden.
Verder organiseren de tuinwijken ook talrijke culturele activiteiten en ontstaan er in de loop der jaren steeds meer lokale sportclubs in verschillende disciplines: kaatsbal, voetbal, tennis en basketbal.
De evolutie van het coöperatieve model
De voorbije drie decennia is het model van de coöperaties Le Logis en Floréal geëvolueerd, met de jaren 90 als keerpunt, met de regionalisering van het woonbeleid in België. Gaandeweg verliezen Le Logis en Floréal hun autonomie en worden ze, onder impuls van het Brussels Gewest, gelijkgesteld aan klassieke sociale huisvestingmaatschappijen. In 2018 zijn beide coöperaties dan ook uiteindelijk gefusioneerd tot eenzelfde openbare vastgoedmaatschappij (OVM).
Dat, door deze verandering in status, de nieuwe inwoners van de tuinwijken niet langer noodzakelijk zelf mede-eigenaar, maar enkel huurder zijn, zorgt bij de voorstanders van het coöperatieve model voor ontgoocheling: de betrokkenheid van de inwoners om aan een gemeenschappelijk project te bouwen vermindert. Ook de continuïteit wordt onderbroken: waar vroeger de huizen in de tuinwijken van generatie op generatie binnen eenzelfde familie doorgegeven konden worden, is er nu een groter komen en gaan van huurders.
Een andere bron van frustratie voor de bewoners van Le Logis-Floréal is het feit dat de tuinwijken sinds 2001 door het Gewest geklasseerd zijn als architecturaal erfgoed. Hierdoor moeten de gevels en de daken van de huizen gebouwd voor 1940 hun oorspronkelijke staat bewaren.
Dit voorschrift staat haaks op de noodzaak om deze woningen energie-efficiënter te maken, zeker in het licht van de recente energiecrisis. Zo mogen de huizen bijvoorbeeld niet aan de buitenkant geïsoleerd worden. Wel is er recent een doorbraak gekomen om dubbele beglazing toe te staan bij renovatiewerken.
Ondanks het vernieuwde statuut van de coöperatie, blijven Le Logis-Floréal - met ondertussen tachtig hectare nota bene de grootste tuinwijken van België - een bijzonder en sterk maatschappelijk project.
Naast de coöperatie zelf, spelen ook de lokale bewonersverenigingen en de gemeente Watermaal-Bosvoorde een sturende rol in een resem collectieve initiatieven: ontmoetingsmomenten tussen senioren, sensibiliseringscampagnes rond ecologie en duurzaamheid, rondleidingen door een lokale gids in de tuinwijken, opkuisacties, concerten en feesten …
De boerderij van de Chant des Cailles is een project van stedelijke landbouw en verenigt professionele landbouwers en burgers die een collectieve moestuin onderhouden. Op hetzelfde terrein zijn er onlangs prefab-gebouwen geplaatst om Oekraïense vluchtelingen op te vangen, een initiatief dat doet denken aan de opvang van Spaanse kinderen in Le Logis-Floréal tijdens de Spaanse Burgeroorlog eind jaren 30.
De geschiedenis van de tuinwijken toont aan dat huisvesting en stedenbouwkunde eerst en vooral een kwestie zijn van politiek gemotiveerde beleidskeuzes. Tegenover de huidige klassieke woonmarkt, die gedreven wordt door individueel privé-eigendom en de logica van vraag en aanbod, is het principe van de tuinwijken een echte verademing.
De coöperatieve tuinwijken bewijzen dat een doordacht woonbeleid van een stad, gemeente of lokale gemeenschap een belangrijke positieve impact kan hebben op haar inwoners, die zo meer kansen tot zelfontplooiing krijgen, als lid van een groter geheel.
Bron: Les cités-jardins Le Logis-Floréal. Hier, aujourd’hui, demain, brochure uitgegeven door Les Compagnons du Quartier Floréal.
Tanguy Verbeke is ondernemer en heeft de voorbije jaren een uitgesproken interesse ontwikkeld voor socio-economische revoluties in de negentiende en twintigste eeuw. Dit stuk verscheen eerder op Apache.