LONGREAD. Over normen en waarden, standaarden en normen (Kurt van Merode)

Dit is een pleidooi voor een breed gedragen kennis van de normen in de bouw. Voor mezelf, omdat ik er wel klaar mee ben om als missionaris te staan roepen in de woestijn. Voor mezelf, omdat ik niet langer wens concurrentiekracht te verliezen aan collega’s, voor wie het allemaal niet hoeft. Voor mezelf, zodat ik tijd krijg om mezelf te onderscheiden met de zaken waarin ik echt goed ben. Maar toch en vooral in het belang van het grote publiek, dat meer baat heeft bij goed bedachte en uitgevoerde gebouwen dan bij goed verzekerde en juridisch ingedekte bouwprojecten. Het deugdelijke gebouw moet altijd de doelstelling blijven.

Een kilogram is een kilogram

Je gaat voor noten naar de groenteboer…

Stel, je gaat naar de groenteboer om, ik zeg maar iets, een kilo noten te kopen. Dan wil je ook thuiskomen met een kilo noten. Vanzelfsprekend, niet?

Dat lukt over het algemeen heel goed. De groenteboer heeft een weegschaal die het gewicht van de noten duidelijk leesbaar voor de klant aanduidt. Bovendien hebben de meeste huishoudens een keukenweegschaal in huis om een controle te doen. Als je jezelf informeert, dan weet je dat weegschalen voor de handel aan strenge eisen moeten voldoen, waarop bovendien gecontroleerd wordt door de overheid. En vergeet vooral niet het regulerende effect van de concurrerende groenteboeren uit te buurt; zij willen vooral een gelijk speelveld en houden niet van valsspelers.

Waarom werkt dit?

Het systeem werkt behoorlijk omdat er een hoge graad van transparantie in vervat zit. De controlemogelijkheden zijn er en worden ook effectief benut. Aan de basis van dit systeem ligt de internationale conventie dat een kilogram een kilogram voor iedereen is. Dat leert men al in de lagere school.

Een gedachtenexperiment

Stel je nu een denkbeeldige situatie voor waarbij weegschalen onbereikbaar zijn voor de huishoudens, omdat ze bijvoorbeeld te duur zijn. Ook de groenteboer vindt een weegschaal te duur, maar hij vindt hiervoor een oplossing. Hij haalt met zijn hand een greep uit de bak met noten en verklaart hierover dat deze overeenkomt met één kilogram. Hij weet dat want hij is een man van het vak, met vele jaren ervaring. Bij kritiek of twijfel zal hij de naam laten vallen van een weegschaalleverancier met wie hij verklaart samen te werken. De overheid controleert niet, verklaart zichzelf onbevoegd om het vakmanschap van de groenteboer te beoordelen, en onthoudt zich verder van enige bemoeienissen. Of toch, een reactieve wetgeving waarop men pas beroep kan doen als de negatieve gevolgen van het beschreven systeem pas echt de spuigaten uitlopen. Wat zou er dan gebeuren?

Een kilogram is ook maar relatief

Ik doe een speculatie. De concurrerende groenteboer die nog een weegschaal heeft, ziet al zijn klanten vertrekken. Ah ja, want hij moet de kost van de dure weegschaal verrekenen in de kiloprijs van zijn noten. Maar de mensen kijken naar hun portemonnee. Ze zijn bovendien gecharmeerd door het verhaal van vakmanschap en métier. Een meevaller, hij kan zijn weegschaal nog verkopen. Nog een meevaller, zijn handen zijn kleiner dan die van zijn concurrent. Uit een gelijkwaardige bak van noten kan hij meer grepen aanbieden. Hij kan aan een lagere kiloprijs verkopen, doet dit ook, en ziet zijn klanten en zelfs meer terugkeren. De eerste groenteboer kan nu niet anders dan minder genereus uit zijn eigen bak te grijpen. Wanneer dit zo een tijdje verdergaat, zal de inhoud van een kilogram onvermijdelijk krimpen. Totdat elke noot exact één kilogram weegt. En de klant zich afvraagt wat het verschil is met een verkoop per stuk in de plaats van per kilogram.

 

Wat heeft dit nu met de bouw te maken?

Het niveau van veiligheid geldt voor iedereen!

Net zoals men bij conventie heeft afgesproken wat een kilogram is, heeft men bij conventie afgesproken welk niveau van veiligheid en betrouwbaarheid een gebouw moet hebben. In een systeem van normen en standaarden heeft men vastgelegd hoe klein de kans tot bezwijken behoort te zijn gedurende de levensduur van het gebouw, en welke voorwaarden men daarbij in acht hoort te nemen om dat te bereiken. Die normen gelden voor alle gebouwen en gebouwde constructies, opdat de burger zich beschermd weet in de gebouwde omgeving, ook als hijzelf persoonlijk geen enkele bijdrage of invloed heeft gehad op een specifiek bouwproject. Dat is de theorie.

Ingepast in de metafoor kan je de klant gelijkstellen aan de bouwheer, de groenteboer aan de bouwprofessional, de kilogram aan het te bereiken veiligheidsniveau en de weegschaal het geheel aan normen en technische voorschriften om te meten of het gewenste veiligheidsniveau bereikt is. Want inderdaad, de normen en voorschriften maken veiligheid meetbaar. Dat laat ook toe om ze als aanvaardingscriterium op te nemen in contracten en bestekken.

Gebrekkige transparantie ondermijnt de draagkracht

In de praktijk lijkt de werkelijkheid eerder op het tweede deel van de metafoor van de groenteboer. De weegschaal wordt gezien als ontzettend duur. De teksten van de normen zijn zeer uitgebreid, complex en ontoegankelijk. Je moet al beroep doen op hooggeschoolde professionals die ermee kunnen werken. Bovendien moet je ze als gebruiker kopen voor een substantieel bedrag. Dat alles maakt dat de inhoud van de normen niet breed gekend is, laat staan breed gedragen is, zelfs niet in de gemeenschap van bouwprofessionals. Naar mijn mening is het dat gebrek aan transparantie (pull) waardoor het bereiken van een hoog niveau van veiligheid en betrouwbaarheid in de bouw eerder dode letter blijft.

Gebrekkige controle bevoordeelt de risiconemers

Verder zit je met een situatie waarbij de hooggeschoolde professional dikwijls in de rol van rechter en partij gedwongen wordt. Hij wordt vaak in een onmogelijke spagaat geduwd waarbij hij gelijktijdig de tegenstrijdige belangen van zijn opdrachtgever en die van het publiek behoort te dienen. Zonder ruggensteun door vertegenwoordigers van het publiek, is de druk groot om de belangen van de opdrachtgever te bevoordelen ten koste van die van het publiek.

Je kan deze situatie vergelijken met een toestand waarbij er weliswaar weegschalen beschikbaar zijn voor de groenteboer, maar waarbij de overheid de mate van correctheid ervan niet controleert. Men kan zich voorstellen dat in die toestand de weegschalen die de ‘kleinste’ kilogram aanduiden het meest populair zullen zijn. Zonder controle (push) door een onafhankelijke en ongenaakbare partij wordt de bouwprofessional die bereid is de meeste risico’s te nemen bevoordeeld ten opzichte van de voorzichtige en zorgvuldige bouwprofessional, het bestaan van normen ten spijt.

Op een sluipende manier wordt hierdoor de doelstellingen van een veilig gebouwenpark uitgehold. Het is alsof de normen niet bestaan.

Rode vlaggen

Als je aan een bouwproject begint, is de kans één op veertig dat je eindigt met een conflict dat in de rechtbank beslecht wordt. De rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen heeft onlangs – ongetwijfeld met de beste bedoelingen - een aparte bouwkamer opgericht voor het specifiek behandelen van bouwgeschillen.

Niet elk geschil komt voor de rechtbank. De Verzoeningscommissie Bouw probeert tot verzoening te komen buiten de rechtbank om. En dan zijn de conflicten nog niet geteld die onderling geregeld worden, al dan niet met behulp van een in bouwrecht gespecialiseerde advocaat. Waarvan er ook heel veel zijn.

Dat alles zijn indicatoren dat de kans op een conflict tussen partners van een bouwproject, naar mijn mening, buitensporig groot is. En daarom kan men zich de vraag stellen naar de effectiviteit van de instrumenten die net bedoeld zijn om schade, en dus conflict te voorkomen. Dat wordt verder onderzocht.

Het marktaanbod aan materialen laat niet toe om volgens de normen te ontwerpen

Een eigenaardige vaststelling is ook dat de markt soms geen materialen aanbiedt die toelaten om volgens de normen te ontwerpen. Uit eigen onderzoek heb ik vastgesteld dat banale, houten plaatmaterialen, toegepast in een houten vloer, niet in staat zijn om de opgelegde lasten te dragen. De dikkere platen die nodig zijn, zijn niet beschikbaar op de markt.

Deze vaststelling is des te merkwaardiger als je weet dat de grotere bouwmaterialenproducenten zeer veel invloed hebben in de inhoudelijke totstandkoming van de normen. Zouden zij zelf hun huiswerk niet gedaan hebben? Het staat alleszins in schril contrast met hun mooie brochures en beschrijvingen, waarin vaak op een mooie, overzichtelijke en aangename manier wordt uitgelegd hoe je een onveilige vloer samenstelt.

Oh ja, in Nederland en Duitsland kan je wel met courante plaatdiktes aan de slag. Omdat de normen daar soepeler zijn. Maar het is niet omdat er in Duitsland geen snelheidsbeperkingen gelden, dat je hier zomaar over de wegen moet zitten scheuren. Een versoepeling van de veiligheidsnormen kan alleen maar na publiek debat, opdat zij dit geen inspraak hebben in een bouwproject, zich toch beschermd weten.

 

Wat zegt de wet?

Het volgen van de normen wordt wettelijk niet opgelegd.

De wet helpt niet echt. In België zijn de normen die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen en op bouwmaterialen helemaal niet wettelijk verplicht. Dat heeft als gevolg dat de overheid ook geen initiatieven neemt om een ontwerp en uitvoering volgens de normen te handhaven. In principe mag iedereen zijn goesting doen.

De enige wetten die zaken opleggen in de bouw en dus door de overheid handhaafbaar zijn, zijn deze over de brandveiligheid en deze over de energiezuinigheid van gebouwen. Met daarbij de bedenking dat een wet die niet gehandhaafd wordt, geen echte wet is.

De wet is reactief

Het burgerlijk wetboek stelt wel dat de bouwprofessional aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de instorting dat door zijn toedoen of nalatigheid gebeurd is. Verder heb je de stedenbouwkundige wetten die de aanstelling van een architect verplicht maken, a fortiori wanneer er een stabiliteitsprobleem moet opgelost worden.

Dat zijn nu eens wetten die vooral bedoeld zijn om juristen en verzekeraars te bedienen. Ze zijn bedoeld om in geval van schade gemakkelijk een aansprakelijke aan te kunnen duiden. Op geen enkele wijze dragen ze bij tot het vermijden van schade.

Het is ook pas wanneer er schade ontstaan is, dat men gaat kijken naar de normen. Dan worden ze ineens belangrijk. Dan gelden ze als regels van de kunst, die door een normale, zorgvuldige bouwprofessional geacht worden te zijn toegepast. Op geen enkele manier verhindert deze aanpak dat een roekeloze, lakse bouwprofessional jarenlang onder de radar kan blijven.

Het komt op de kap van de bouwprofessional

Door het ontbreken van een wettelijke verplichting is de geijkte manier om normen en standaarden te doen toepassen in een bouwproject, om het gebruik ervan op te leggen in contracten en bestekken. Immers, zo zegt men, een contract bindt partijen alsof het een wet was.

Dat moet je eens even bij stilstaan. Stel, je bent als architect in onderhandeling met een kandidaat bouwheer voor een nieuwe opdracht. Als voorwaarde stel je dat je wil dat de aannemer volgens de normen werkt. Klinkt goed, zegt de kandidaat bouwheer. Om dat te realiseren heb je als architect een budget nodig om een bestek op te stellen, en om, als het even kan, bijstand te verlenen bij de onderhandelingen met de aannemer. Dat klinkt al heel wat minder goed. Want dat kost geld, dat niet naar de badkamer kan gaan. En die andere architect vindt een bestek toch niet zo belangrijk. En je mag er toch van uitgaan dat de aannemer de normen kent, niet?

Maar waarom zou je als aannemer de normen kennen. Ze zijn ingewikkeld, duur, je hebt er tijd voor nodig om ze te leren kennen, en je kan die kosten niet doorrekenen aan de klant. Want je concurrent voor wie het allemaal niet hoeft, verklaart dezelfde opdracht aan te nemen voor de helft van de prijs. Kortom, een aannemer die inspanningen wil doen om de normen te kennen, is geen lang leven beschoren, bij gebrek aan handhaving en controle. De bouwprofessional die het meeste risico’s wil nemen, krijgt de voorkeur.

Natuurlijk is de redenering dat de aanwezigheid van de architect, als hoog opgeleide professional, de kans op schade doet verkleinen. Maar dat kan alleen maar wanneer de architect de nodige budgetten krijgt om de nodige beheersinstrumenten, zoals bestekken, uitvoeringsplannen, werfvergaderingen in stelling te brengen. Zo niet is de architect ook maar een spartelende vis op het droge.

Asymmetrie van informatie

Met het burgerlijk wetboek is iets eigenaardigs aan de hand. Het leggen van volledige aansprakelijkheid bij de bouwprofessional leidt tot een volledige bevrijding van de bouwheer van enige aansprakelijkheid. De bouwheer wordt als volmaakte leek beschouwd. De bouwheer kan zelfs niet verweten worden om te weinig budget te voorzien voor een ernstige, zorgvuldige benadering van zijn bouwproject.

De wetgever lijkt hiermee tegemoet te komen aan een bezorgdheid dat de bouwprofessional veel beter geïnformeerd is dan de bouwheer, die daardoor afhankelijk wordt van de bouwprofessional. Men heeft dit onevenwicht willen herstellen door de volledig aansprakelijkheid bij de bouwprofessional te leggen. Wat mij betreft, is de slinger hiermee te veel doorgeslagen.

Men kan de redenering nog enigszins volgen vanuit een model waarbij de bouwheer ook de eindgebruiker of eigenaar is van het gebouw. In dat geval is de bouwheer, zijn familie en vermogen onmiddellijk bedreigd bij een falen van het gebouw. Men redeneert dan dat de bouwheer vanuit eigenbelang wel zal kiezen voor het inzetten van de nodige budgetten. Gelet op de roekeloos lage budgetten die men voorziet voor architect of ingenieur, durf ik dat te betwijfelen. Maar door het feit dat statistieken aantonen dat er hoe langer hoe meer appartementen vergund worden, vergeleken met woningen, kan men vermoeden dat de bouwheer niet langer gelijk is aan de eigenaar of eindgebruiker. Waarmee een belangrijke prikkel voor de bouwheer verdwijnt om voor veilige gebouwen te kiezen. De architect of ingenieur wordt daarom niet langer vergoed voor de uren die hij presteert, maar voor zijn waarde als waarborgverstrekker. Om de bouwheer uit de wind te zetten, wanneer het toch zou mislopen.

Het model van de bouwheer-leek wordt telkens opnieuw herhaald door advocaten op studieavonden. En telkens opnieuw voelt dat model aan als onrechtvaardig voor de bouwprofessional. De bouwheer krijgt immers een absolute bescherming omwille van een onwetendheid die slechts relatief is. De bouwheer is immers onwetend door zijn eigen keuze. Het staat hem immers vrij om zelf een geschikte opleiding te volgen om zijn onwetendheid teniet te doen. Het staat hem vrij om bouwprofessionals in dienst te nemen om zich zo beter geïnformeerd te weten. In de praktijk gebeurd dit ook door professionele bouwheren. Maar als het mis loopt, zo vertellen de aanwezige advocaten, mag de bouwheer blijven argumenteren dat hij leek is.

 

Wie wordt er bediend door de normen?

Ja, wie is eigenlijk de begunstigde van de normen?

Dat is een goede vraag. Mijn antwoord hierop is het publiek, de gemeenschap, de samenleving. Dat wordt niet altijd zo gelezen of geïnterpreteerd. Toch worden de wetten die het monopolie van de architect en de verplichting aanstelling van een architect bij bouwprojecten regelen, gemotiveerd vanuit het handhaven van de openbare veiligheid. Men redeneert dat de veiligheid en betrouwbaarheid van het gebouwenpark een zaak is van allen, en niet louter die van de betrokken partijen in het bouwteam. Vanuit dezelfde redenering is het maar logisch dat de normen de veiligheid van de gemeenschap als doel hebben. Je zou kunnen stellen dat de samenleving de veiligheid en betrouwbaarheid van het gebouwenpark in gedeelde eigendom heeft.

Dat alles heeft belangrijke consequenties.

Zo wil het wel eens gebeuren dat - de eerder kleinere - aannemers en bouwheren op de bouwplaats de normen zelf in vraag stellen, omdat het ontwerp niet overeenstemt met hun verwachtingen en gewoontes. Het mag evenwel duidelijk zijn dat de bouwplaats niet het forum is om de normen in vraag te stellen. Aangezien het publiek de eigenaar is van de veiligheid die door de normen beoogd wordt, kan het wijzigen van de normen enkel gebeuren door publieke bevraging en debat.

 

De bouwheer is niet de begunstigde van de normen

De bouwheer neemt beslissingen die niet enkel zijn eigen veiligheid betreffen, maar die van iedereen die op minder dan pakweg tien meter van zijn gebouw komt. Het is dus niet meer dan logisch dat het publiek hierin inspraak heeft. Het is niet omdat de bouwheer de geldschieter is, dat hij daarom het recht heeft beslissingen te nemen die de veiligheid van anderen aangaan.

Het gaat zelfs verder. De wetgever heeft de bouwheer volledig bevrijd van enige aansprakelijkheid met betrekking tot de veiligheid van het gebouw. Hij heeft hierover niets meer te vinden of te beslissen. De bouwprofessional heeft alle aansprakelijkheid hierover toebedeeld gekregen. Dan is het maar logisch dat de bouwprofessional het alleenrecht heeft te beslissen welke middelen hij inzet om zijn professionele risico’s zo gaat als mogelijk te beperken. De bouwheer blijft natuurlijk de vrijheid hebben om zijn budgetten te herschikken naar een kleinere of conceptueel eenvoudigere woning of naar een lagere afwerkingsgraad. Of hij kiest toch voor meer woning, maar niet ten koste van de bouwprofessional. Het is helemaal niet de rol van de bouwprofessional om de statussymbolen van de bouwheer te sponsoren.

De bouwprofessional is niet de begunstigde van de normen

Voor de bouwprofessional geldt een 10-jarige aansprakelijkheid voor fouten die de stabiliteit van het gebouw bedreigen. Stel dat de bouwprofessional redeneert dat hij één dergelijk fout in zijn carrière accepteert. Een aannemer woningbouw kan in zijn loopbaan misschien 100 individuele woningen zetten, een architect kan er misschien 300 ontwerpen, een ingenieur kan er misschien 2000 berekenen. Dat betekent dat elke partij tevreden is met een faalkans van respectievelijk 1 op 100, 1 op 300 en 1 op 2000. Deze geaccepteerde faalkans wordt nog hoger wanneer men erop speculeert dat de schade zich moet voordoen tijdens de eerste 10 jaar na de oplevering.

Dat staat in schril contrast met de normen, die een faalkans van minder dan 1 op 10.000 beogen voor een gebouw met een voorziene levensduur van 50 jaar. Als men dus van de bouwprofessional verwacht dat hij de normen volgt, betekent dit dat hij belangen behartigt die zijn professionele belangen overstijgen.

Natuurlijk, als de bouwprofessional de normen volgt, dan zijn de professionele risico’s ruim afgedekt. Maar als het kennen en beheersen van de normen, en het implementeren ervan in zijn bedrijfsvoering te zwaar en te lastig is, dan zal dat niet gebeuren. De risico’s neemt hij dan wel voor lief.

Voor de individuele bouwprofessional is het niet moeilijk om een carrière uit te zingen zonder ook maar één keer conform de normen te werken. Ongeveer is goed genoeg. Dat is een pervers neveneffect van de hoge betrouwbaarheid en het hoge veiligheidsniveau dat beoogd wordt door de normen. Het leidt ertoe dat de kans dat de bouwprofessional geconfronteerd wordt met schade als gevolg van zijn niet-orthodox gedrag zeer klein is. Maar deze situatie komt er in feite op neer dat de bouwprofessional de veiligheid die voor het publiek bedoeld is, in eigen zak steekt. Je betaalt voor een huis met een faalkans van 1 op 10000 en je krijgt er één met een faalkans van pakweg 1 op 300. Het publiek en de opdrachtgever worden bestolen.

Gevolgen

De prikkels zijn niet aanwezig om de bouwprofessional spontaan te laten kiezen voor het werken met de normen. Zijn professionele risico’s zijn voldoende afgedekt met minder inspanningen. Het publiek kan enkel maar beroep doen op de moraliteit van de bouwprofessional. Men kan hopen dan de professional zich laat leiden door burgerzin, beroepstrots en arbeidsethiek. Men kan argumenteren dat de goedkope professional de veiligheid die voor het publiek bedoeld is, in eigen zak steekt, en daardoor steelt van het publiek. Het spreekt voor zich dat zij die het minst gevoelig zijn voor morele argumenten, de grootste voorsprong hebben in de competitieve bouwwereld. Hiermee worden de doelstellingen van de normen ondergraven, en blijven ze dode letter.

Publiek debat

Het is niet aan de individuele bouwpartners om onderling te onderhandelen welk niveau van veiligheid voor het bouwproject van toepassing is. Het antwoord op deze vraag komt toe aan het publiek en het publiek alleen. Dat betekent dat er op een gepast forum een publiek debat georganiseerd behoord te worden. Met het oog op maximaal draagvlak zou consensus de doelstelling moeten zijn.

In de praktijk gebeurt dit in normencommissies en vergelijkbare fora. Idealiter zijn hierop zoveel als mogelijk belanghebbenden vertegenwoordigd. Hierbij wordt gedacht aan de verschillende beroepsgroepen, zoals architecten, ingenieurs en aannemers. Direct betrokken bij een betrouwbaar gebouwenpark zijn natuurlijk ook de beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen en de kredietverstrekkers. Ook de bouwheren, eigenaars en eindgebruikers laten zich best vertegenwoordigen. Verder zijn ook de overheid, de onderzoeksinstellingen en de producenten van bouwmaterialen betrokken. Als ik nog iemand vergeet, geef maar een gil.

Persoonlijk vind ik dat de bouwheren en de eigenaren niet al te veel gewicht moeten krijgen in dit publieke debat. Gelet op de absolute bescherming die ze wettelijk genieten, hebben ze niet veel andere belangen meer te verdedigen dat een zo laag mogelijke prijs door de bouwprofessionals op risico van de bouwprofessional.

Andere begunstigden van de normen?

In theorie zou de uitkomst van het debat in de vermelde fora een uitdrukking moeten zijn van het publieke belang. Maar men kan zich voorstellen dat een partij die zich kan laten vertegenwoordigen door een riant vergoede lobbyist meer gewicht in het eindresultaat zal hebben dan een partij die enkel een vrijwilliger met burgerzin kan afvaardigen.

Zo hebben de hedendaagse normen hun wortels in Europa. Economisch belangrijke landen hebben daardoor een belangrijke rol gespeeld in de verschijningsvorm van de normen. Dat is natuurlijk gebeurd in het belang van de eigen burgers en economische actoren. Op zich heb ik dat als ingenieur nooit erg gevonden. Samen met dat economische gewicht werd ook de kennis van het grotere aantal onderzoeksinstellingen gedeeld. Als ik als houtingenieur mijn gading niet vind in Belgische bijlagen, dan vind ik het wel in de bijlagen van referentielanden Duitsland en Oostenrijk.

Op andere vlakken vind ik dat er wel waakzaamheid geboden blijft. Een bouwmaterialenproducent kan natuurlijk argumenteren dat het publiek beschermd moet worden van een knoeier die in zijn garage zomaar wat in elkaar flanst. Dus zijn er hoge standaarden en complexe procedures voor toetreding tot de markt nodig. Maar het is niet omdat je iets in je garage produceert, dat je daarom een knoeier bent. Deze bouwmaterialenproducent wil natuurlijk zijn eigen positie beschermen door de markttoetreding van concurrenten te verhinderen. Terwijl het publiek net gebaat is met meer concurrentie. Het opstellen van normen moet dus proportioneel en doelmatig gebeuren. Kwaliteitshandhaving kan niet zonder toetredingsdrempels, maar deze horen niet hoger te zijn dan noodzakelijk in het publieke belang.

De publieke stem en invloed in de inhoud van de normen wordt overigens ook gesmoord door het feit dat partijen die willen zetelen in de normencommissies, hiervoor moeten betalen. Men redeneert kennelijk dat wie er belang in heeft, wel bereid zal zijn om hiervoor wat centen neer te leggen. Wat als gevolg heeft, dat enkel kapitaalkrachtige partijen hun invloed komen doen gelden. Men kan zich voorstellen dat dergelijke praktijken ook niet helpen voor een brede draagkracht. Tot in de rechtbanken toe worden de normen voorgesteld als algemeen geldende regels van de kunst, terwijl ze in feite opgelegd worden door partijen met weinig democratische legitimiteit.

 

Wat staat er in de normen?

Voorspellen van het mechanisch gedrag van constructies

De basis van de constructienormen vormen wetenschappelijk onderbouwde technieken, formules en modellen zoals die gebruikelijk worden aangeboden in de opleidingen voor bouwkundig ingenieur. Net zoals in elke wetenschap beoogt men in de bouwkundige wetenschappen materiële fenomenen en gebeurtenissen te beschrijven en verklaren, onderlinge relaties en verbanden te leggen, en oorzaak en gevolg te determineren. Het resultaat zijn technieken, formules en modellen die moeten toelaten het gedrag van een gebouw te voorspellen onder welbepaalde omstandigheden. Voor de stabiliteit van constructies komen hiervoor de statica, de sterkteleer, de elasticiteitsleer en de gebouwmechanica in beeld.

De normen leggen de link met de praktijk door vast te leggen welke input deze modellen nodig hebben opdat het mechanisch gedrag van reële constructies beheersbaar blijft. Zo bepalen de normen welke lasten een gebouw moet kunnen dragen en op welke wijze verschillende lasten gecombineerd moeten worden. Verder leggen ze vast welke materiaalkenmerken men aan bepaalde types beton, staal, hout, metselwerk kan toewijzen. Ook leggen ze vast welke geometrische kenmerken een constructie behoort te hebben, en hoe de samenhang tussen elementen behoort te geschieden.

Het behoort tot de kerntaak van de stabiliteitsingenieur om het mechanische gedrag van het bestudeerde gebouw accuraat en doelmatig te voorspellen. Deze taak is, wat mij betreft, belangrijker dan het handhaven van een bepaald veiligheidsniveau, omdat een fout gedragsmodel leidt tot betekenisloze resultaten.

Gevestigde kennis

De normen zijn daarmee ook een uitdrukking van gevestigde kennis en de stand der techniek. Dat kan niet onderschat worden. Bij de totstandkoming ervan steunt men op de massale kennis voortgebracht door tientallen onderzoeksinstellingen, een veelvoud aan onderzoekers, een ontzaglijke grote hoeveelheid aan beproevingen, testen, analyses en syntheses. Die kennis is geijkt op de praktijkervaringen van een veelheid aan aannemers, architecten, ingenieurs en deskundigen. Men houdt rekening met schadegevallen uit het verleden zodat men die in de toekomst niet meer hoeft te ondergaan.

Daartegenover staat de individuele bouwprofessional die beweert met zijn methode nog nooit problemen te hebben gehad. Ik sta dan altijd verwonderd te kijken waarom iemand ervoor kiest pas in actie te komen als de problemen zich stellen, terwijl men diezelfde problemen had kunnen vermijden door in overeenstemming met de normen en dus de gevestigde kennis te ontwerpen.

Als de beweringen van deze bouwprofessional tegenstrijdig zijn met de normen, dan kies ik voor de normen. Want de kennis van de individuele bouwprofessional is maar een pluimpje vergeleken met het kolossale gewicht aan kennis dat vervat zit in de normen.  

Sommige bouwprofessionals maken er dan aanspraak op dat ze innovatief bezig zijn, en dat de normen achter zijn op hun tijd. Dan word ik waakzaam. Want dan zou het zomaar kunnen dat de bouwprofessional zijn bouwheer herleid tot laborat waarop hij lekker experimentjes zit uit te voeren. De echte innovaties gebeuren in mijn ervaring in kleine stapjes. Wanneer een zogenaamde innovatie een aanspraak maakt op een ware omwenteling, dan is er gegronde reden tot ongerustheid.

Gedaan met de willekeur!

Het werk van de ingenieur die met de normen aan de slag gaat, is het maken van gekwantificeerde kennis. Hij werkt met cijfers. Aan de hand van materiaalkenmerken en geometrische kenmerken bepaalt hij of een bouwkundig concept veilig is of niet. Het resultaat is altijd een harde ja of neen.

De normen laten dus toe om de abstracte en eerder vage eis, dat een gebouw voldoende veilig moet zijn, om te zetten in meetbare en verifieerbare uitvoeringsvoorschriften. Het wordt daardoor een instrument om tegensprekelijk vast te stellen of het gebouw is opgericht in overeenstemming met de eisen en wensen. Het verdient daarom aanbeveling om een ontwerp en een uitvoering in overeenstemming met de normen voorwerp te maken van overeenkomst in de contracten tussen de verschillende partijen.

De normen hebben in deze aangelegenheden een objectief karakter. Ze staan buiten de persoon van de bouwheer, architect, ingenieur of aannemer. Bij overeenkomst wordt afgesproken om de normen als referentie te gebruiken om te beoordelen of de contracten gerespecteerd zijn. Daarmee wordt het ook een middel om willekeur tegen te gaan. Men verkleint hiermee de kans om beoordeeld te worden naar goeddunken en buikgevoel van partijen waarvan men afhankelijk is. De normen zijn naast een instrument van controle dus ook een instrument van vertrouwen. Dat helpt om discussies op de werf te vermijden.

Absoluut belang – relatief belang

Er werd al beargumenteerd dat het behalen van een welbepaald niveau van veiligheid en betrouwbaarheid een zaak is van publiek belang. Ik vind het dus nonsens om daarover op de bouwplaats te gaan zitten discussiëren. Het is wat het is, deal with it. Moest het brede publiek tevreden zijn met een lager veiligheidsniveau, dan is het eigenlijk gewoon een kwestie van de bijhorende parameters aanpassen in de normen. Al ben ik niet zeker of de verzekeraars en kredietverstrekkers willen meegaan in dit verhaal.

Voor mij veel interessanter is één van de andere doelstellingen van de normen, namelijk het onderling vergelijkbaar maken van verschillende alternatieve constructie-opties. De huidige constructieve normen, de eurocodes, komen hier uitstekend aan tegemoet. De nationale normen uit het verleden blonken vooral uit in navelstaren. De documenten voor staal, beton en metselwerk refereerden vooral naar zichzelf, volgens eigen logica en methodologie, wat de onderlinge vergelijkbaarheid van verschillende constructiesystemen bemoeilijkten.

Met de eurocodes kan het berekende draagvermogen van het houtskeletwand naast die van een metselwerkwand of een betonwand gelegd worden, en bepaald of de ene dan wel de andere te sterk, niet sterk genoeg of net voldoende sterk is.

 

Iedereen ingenieur

Naar meer transparantie en controle

Eerder heb ik geargumenteerd dat als het oprichten van een gebouw met een zeker veiligheidsniveau even helder was als het kopen van een kilo noten, dat de succesratio van het bouwbedrijf een pak hoger zou ligger. Ik heb gespeculeerd dat het gebrek aan toegankelijkheid van de normen en de afwezigheid van onafhankelijke én ongenaakbare controle erop hier de oorzaak van zijn. Laten we dat dan maar eens even aanpakken.

Weinig toegankelijke eurocodes… of niet?

Ik begrijp overigens niet waarom in een wereld van digitale informatieverspreiding er nog steeds moet betaald worden voor normen. Aangezien ze een uitdrukking zijn – of beter, zouden moeten zijn - van gemeenschappelijke belangen zie ik niet in waarop ze nog steeds behandeld worden als de geheimen van het métier. Dat is een pre-industriële opvatting. Men mag daarbij niet vergeten dat de totstandkoming van normen gebeurt met publiek geld. Dat lijkt het me dan wel het minste dat het publiek er inzage in heeft.

Als de kostprijs de toegankelijkheid niet belemmerd, dan wel de ambtelijke taal waarin ze opgesteld zijn. Dat heeft er dan weeral mee te maken dat de eurocodes, zoals de naam aangeeft, in een verdragsrechtelijke context zijn ontstaan. Sommige bevoegdheden liggen in Europa (het wegwerken van handelsbelemmeringen), andere blijven nationaal geregeld (nationale veiligheid). De taal is het hele eieren eten; er mag geen schijn van een andere bevoegdheidsverdeling ontstaan.

En verder heb je nog de achtergrond van bouwkundig geschoold ingenieur nodig om ermee aan de slag te kunnen. Dat ook.

Men zou bijna vergeten dat er ook heel eenvoudige voorschriften in de eurocodes staan. Voorschriften waarvoor je echt geen ingenieur moet zijn om ze te bevatten. Ze zijn zelfs zodanig eenvoudig dat het onbegrijpelijk is dat zij niet breed gekend zijn in de gemeenschap van bouwprofessionals. Ze zijn gekend als de zogenaamde constructieve detaillering. De meeste eurocodes hebben wel een hoofdstuk met die naam.

Merktekens

Verder geef ik enkele voorbeelden van zulke constructieve schikkingen, zodat de lezer zelf kan oordelen over de eenvoud ervan. Ik wil ze vooral aanprijzen als merkteken. Gelet op de eenvoud ervan heeft de vakspecialist geen enkel excuus om ze niet te kennen. Dat geeft andere bouwpartners de mogelijkheid om een indicatie te hebben of men te maken heeft met een professional dan wel met een praatjesmaker.

Ik denk daarbij vooral aan de rol van de architect. In een arrest van het Hof van Cassatie van 3 maart 1978 is het weliswaar toegestaan om gespecialiseerde studie te delegeren naar ter zake onderlegde studiebureaus, maar de architect behoudt de verplichting om de deugdelijkheid van het studiebureau in kwestie te onderzoeken. Hierbij kunnen de vernoemde merktekens van pas komen.

Metselwerk

Eigenlijk is het voorbeeld van metselwerk niet zo eenvoudig, omdat er moet gerekend worden, maar ik neem het op als voorbeeld dat een breed gekende bouwregel ervoor zorgt dat er minder fouten gebeuren. De Belg heeft een baksteen in de maag, en weet dus dat een dragende muur in snelbouwstenen minstens 14 cm dik moet zijn.

In eurocode 6 over metselwerk gaat artikel 5.5.1.4 hierover. Deze stelt dat de slankheid van de muur, zijnde de verhouding van de muurhoogte tot de muurdikte, niet meer mag zijn dan 27. Voor een dikte van 14 cm mag de muur dus niet hoger zijn dan 14 cm x 27 = 378 cm, wat al een flinke verdieping is. Tegelijkertijd hoeft de lezer zich niet te verbazen wanneer de ingenieur bij een vide naast een buitenmuur of ontdubbelde spouwmuur een muur van 19 cm voorschrijft, omdat daar de toelaatbare hoogte voor 14 cm overschreden wordt.

Een breed gedragen maar correcte kennis in de gemeenschap van bouwprofessionals werkt beter in het bereiken van deugdelijke gebouwen, dan de betrokkenheid van een individuele vakspecialist, van wie de adviezen wel eens onthaald worden op een schouderophalend “het zal wel”.

Hout

Voor het betrouwbaar en veilig ontwerp van houten constructies is eurocode 5 van toepassing. Wat mij betreft behoort elke persoon die zich aanbiedt als houtbouwprofessional, in welke hoedanigheid ook, geacht hoofdstuk 10 ‘Constructieve detaillering en controle’ te kennen. Omdat de regels zo simpel zijn.

Artikel 10.8.2. ‘Wandschijven’ is bijvoorbeeld van toepassing op wanden in houtskeletbouw. Deze stelt dat nagels op de randen van beplating maximaal 150 mm van elkaar mogen staan. Voor schroeven is dit 200 mm. Dat is nu eens een eenvoudige regel. Zelfs de ingelichte bouwheer kan hierop controleren.

Je zou dus verwachten dat het gaat over een algemeen gekende regel, net zoals dat geldt voor dragende muren in metselwerk, waarvan men weet dat die minstens 14 cm dik zijn. Ik nodig de lezer daarom uit om dat eens na te gaan wanneer hij op prospectie gaat bij een houtskeletbouwer in de buurt.

 

Epiloog

Het is met normen zoals met wetten en machines. Ze zijn er om de mensen te dienen. Andersom behoren de mensen er helemaal niet ten dienste van te staan. Als wetten, normen en machines massaal genegeerd worden, dan is dat een signaal dat de mensen zich er niet door bediend voelen.

Vergelijk het met een stoplicht op een kruispunt. Wanneer een enkele individu het rode licht negeert, is die in fout. Wanneer op een welbepaald kruispunt het rode licht systematisch genegeerd wordt, is de inrichter van het kruispunt in fout. Want dit massaal vertoon van burgerlijke ongehoorzaamheid is louter een signaal dat de mensen zich niet bediend voelen door de machine.

Wellicht ligt daar de verklaring voor de gebrekkige kennis op de bouwplaats van zelfs de meest eenvoudige voorschriften uit de normen.

 

Links

https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/rechtbank-eerste-aanleg-antwerpen/news/1614

https://www.bouwverzoening.be/

https://nl.wikipedia.org/wiki/Informatieasymmetrie

https://vanmerodearchitectuur.wordpress.com/2022/03/22/osb-van-18-mm-veel-te-zwak/

 

Kurt Van Merode is burgerlijk ingenieur-architect.

Deel dit artikel:
Onze partners