Beglazingen en buitenschrijnwerk waarboven zich beton, metselwerk of cementgebonden gevelpanelen bevinden, worden soms ontsierd door lopers die – zelfs mits een herhaalde reiniging – na verloop van tijd opnieuw tevoorschijn komen. Bij gebrek aan een periodiek onderhoud kunnen deze lopers bovendien hechtende sporen nalaten die niet meer verwijderd kunnen worden. Het WTCB geeft meer toelichting bij de oorzaak van dit verschijnsel alsook bij het vermijden en remediëren ervan.
1. Oorzaak
Het optreden van lopers op gevelbeglazingen of buitenschrijnwerk wordt veroorzaakt door regenwater dat afloopt van de cementgebonden materialen waaruit de boven het schrijnwerk en de beglazing gelegen geveldelen opgebouwd zijn. Deze witgrijze lopers zijn in feite materiaalafzettingen en doen zich voor onder de vorm van spatten of strepen. Het gaat hier dus niet om een aantasting van het glasoppervlak door het basische milieu, zoals vaak gedacht wordt.
Bij het afvloeien van regenwater wordt er steeds een deel van de oplosbare cementverbindingen uit het beton, de cementgebonden gevelpanelen of de cementmortel meegevoerd. Door de binding van het cement worden er niet alleen calcium-, kalium- en natriumhydroxide gevormd, maar soms ook alkalische silicaten. Indien het met deze stoffen beladen regenwater terechtkomt op het buitenschrijnwerk of de beglazing, kunnen er lopers ontstaan die na inwerking met de uit de atmosfeer afkomstige CO2 of verontreinigende stoffen zoals siliciumdioxyde, onoplosbare of weinig oplosbare afzettingen vormen.
2. Preventie
Teneinde lopers op de gevelbeglazing te vermijden, kan men de hoeveelheid regenwater die vanaf de gevel over de beglazing heen loopt, trachten te beperken. Hiertoe dient men bijzondere aandacht te schenken aan de positie van het schrijnwerk. Zo kan men voor schrijnwerk dat in het gevelvlak ligt of uit de gevel uitkraagt deflectoren boven het raam voorzien. Vermits er in het geval van een uitkragende plaatsing of een plaatsing in het gevelvlak bovendien een risico op waterinfiltraties bestaat, dient men ook hiervoor de nodige maatregelen te treffen (bv. het aanbrengen van waterkerende membranen uit EPDM).
Indien de buitengevel pas naderhand opgetrokken wordt, is het daarenboven essentieel om het schrijnwerk en de beglazing tijdens de bouwfase te beschermen tegen regenwater dat van cementgebonden materialen in het binnenspouwblad afvloeit, en zo snel mogelijk over te gaan tot de reiniging ervan indien alsnog lopers zouden ontstaan.
Uitkragende of betonnen gevelelementen moeten aan hun onderzijde van een adequate druiplijst voorzien worden om te vermijden dat er regenwater over het raam en de beglazing zou stromen. Deze druiplijst of -groef dient bij voorkeur ongeveer 8 tot 10 mm breed en 6 mm diep te zijn. Om te voorkomen dat het opspatten van het afdruipende regenwater aanleiding zou geven tot afzettingen op de onderregels van het schrijnwerk en de onderzijde van de beglazing, zou een vrij grote dorpelhelling noodzakelijk zijn. In de praktijk vertonen dorpels echter vaak een helling van om en bij de 5°.
Indien er ondanks voornoemde maatregelen toch lopers op het schrijnwerk en de beglazing vastgesteld worden, dient men deze zo spoedig mogelijk te verwijderen en over te gaan tot een regelmatige reiniging van het oppervlak.
Bovendien kan een waterwerende oppervlaktebehandeling van de bovenliggende gevel dit fenomeen beperken.