Biomimicry is kort samengevat het imiteren van de beste biologische ideeën om menselijke toepassingen te verbeteren. Het vakgebied is al eeuwenoud, maar kreeg pas zo’n 20 jaar geleden voor het eerst gehoor dankzij het boek Biomimicry: Innovation Inspired by Nature van natuurwetenschapper Janine Benyus. Het was een nieuw begin, ook voor de architectonische wereld. Leen Gorissen van Studio Transito laat haar licht schijnen over de materie.
“Aanvankelijk lag de focus op productontwikkeling, maar ondertussen wordt biomimicry ook stilaan toegepast in de architectuur”, vertelt Leen Gorissen, zaakvoerder van Studio Transitio, een consultancybedrijf dat de nijverheid en organisaties helpt met innoveren zoals de natuur. “Ik spreek dan wel vooral over projecten in Amerika, India en Afrika. Ook in ons buurland Nederland staat de discipline op de agenda van de overheid en ondernemers. Vlaanderen hinkt voorlopig nog achterop.”
Dat is zonde volgens haar, want het draagt onder meer bij tot een veel efficiënter gebruik van grondstoffen. “We zetten gebouwen neer met de perceptie dat ze vijftig à honderd jaar dienen. Nu komen we erachter dat ze eigenlijk niet zo slim in elkaar steken. Aan het einde van de rit zit je met een hoop afval dat niet gerecycleerd kan worden. De natuur werkt anders. Denk daarbij aan belangrijke principes, zoals less material, more design en design for disassembly.
Het eerste betekent dat de natuur met een minimum aan materialen toch een maximaal effect kan bewerkstelligen. More Design houdt dan weer in dat alle composieten terug uit elkaar vallen in levensvriendelijke elementen, die dan als grondstof dienen voor iets nieuw. De meeste hedendaagse constructies ontstaan uit enorm veel toxische stoffen en onnatuurlijke technieken. Daarom spreken wetenschappers zelfs van het sick building syndrome. In tegenstelling tot de architectuur zorgt de natuur dat de leefomgeving erop verbetert. Enkel zo garanderen soorten de overlevingskansen van hun nakomelingen.”
Gebouw functioneert als ecosysteem
Daar stopt het niet. De toepassingen van biomimicry zijn oneindig. Denk daarbij aan verwarming- en koelingssystemen. “Moeder Natuur boort geen olie uit de grond en verbrand geen kolen, maar werkt wel met hernieuwbare energiebronnen”, stelt Gorissen vast. “Zo reguleren termieten in de woestijn hun binnenklimaat via een vernuftig ventilatiesysteem dat door zonne-energie wordt aangedreven. Geïnspireerd door de termietenarchitectuur heeft HOK in samenwerking met Arup een wolkenkrabber vervaardigd in Zimbabwe, die passief wordt gekoeld. Op die manier spaart het gebouw miljoenen euro’s aan airco uit én was het 10% goedkoper om de constructie op poten te zetten.”
Een ander voorbeeld is het ‘Factory as a Forest’-project van Interface. De tapijtfabrikant werkt naarstig aan de omvorming van drie productiebedrijven, zodat die ecosysteemdiensten genereren. In de toekomst zullen de constructies van Interface dus onder meer water filteren en bufferen, zuurstof produceren, koolstof opslaan en biodiversiteit huisvesten. “Zo wordt het milieu er niet slechter, maar wel beter op. En geef toe, wie wil er niet werken in een fabriek die functioneert als een bos, met veel groen en respect voor onze planeet?”
Pionierswerk
Het klinkt allemaal als muziek in de oren. Waarom staat de toepassing dan nog in haar kinderschoenen? “Biomimicry hanteren is een moeilijke oefening. Het vraagt om een totaal ander denkkader. Vandaag is dat degeneratief: we onttrekken waarde aan de Aarde en geven troep terug. De natuur is daarentegen regeneratief en voegt waarde toe aan een leefomgeving. Dat is de enige formule die langdurig succes, of met andere woorden duurzaamheid, garandeert”, vertelt Gorissen.
“De omslag in onze perceptie vraagt (zelf)reflectie, nieuwe vaardigheden en vooral veel moed, durf en doorzettingsvermogen om op een andere manier producten, processen, gebouwen en organisaties te ontwerpen. Maar de voorbeelden hierboven tonen aan dat het mogelijk is”, aldus Gorissen. Toch wil het niet zeggen dat architecten zich moet omdopen tot biologen. “We slaan best de handen in elkaar. Bouwkundigen en ingenieurs kunnen samen met biologen op zoek gaan naar voorbeelden uit de natuur om meer efficiënte en duurzamere oplossingen te bedenken voor de bouwsector.”
Gorissen hoopt vooral dat het pionierswerk niemand afschrikt en dat architecten dit soort denken spoedig oppikken. “De toekomst van onszelf en die van de natuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De uitdagingen die op ons afkomen zijn niet min. Als we niet snel leren van de overlevingskampioenen, dan eindigen we bij de 99,9% van de fossielen die het niet hebben gehaald.”