Duurzaam bouwen wordt vaak herleid tot energiezuinig bouwen. Maar veranderingsgericht en dynamisch bouwen met een doordacht gebruik van materialen is minstens even belangrijk om onze voetafdruk te verminderen. Dat over ‘circulair’ bouwen nagedacht wordt in de sector van sociaal wonen, lichten Roos Servaes (team Bouw) en Elmar Willems (team Vlaanderen Circulair) van de OVAM toe in Woonwoord, het magazine van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW).
In een circulaire bouweconomie worden producten en materialen zoveel mogelijk hergebruikt en het restafval geminimaliseerd. Drie begrippen staan daarbij centraal. Je ontwerpt en bouwt veranderingsgericht, je hergebruikt zoveel mogelijk materialen en je registreert alle materialen in een materialenpaspoort. Alleen zo kunnen materialen in de toekomst hoogwaardig en (opnieuw) veilig ingezet worden.
Gebruikersbehoeften
De OVAM doet beleidsverkenning over veranderingsgericht ontwerpen en bouwen. Dat is een ontwerpen bouwstrategie die ervan uitgaat dat de noden en wensen van gebruikers en de maatschappij zullen blijven veranderen. Het doel is om gebouwen te creëren die die verandering efficiënt ondersteunen.
Roos Servaes van team Bouw bij de OVAM licht toe: “Nu is er te weinig hergebruik van materialen, omdat gebouwen weinig aanpasbaar zijn. We moeten meer in kaart brengen wat de huidige behoeften zijn, maar ook kijken naar de toekomstige functies. Wij willen naar “future proof”-gebouwen, waarbij de tijd als vierde dimensie mee in het ontwerp van het gebouw zit. Concreet wil dat zeggen dat je de demontage van materialen mogelijk maakt en dat de technische uitrusting gemakkelijk aan nieuwe noden aanpasbaar is.” “Eigenlijk steun je op vijf krachtlijnen”, verduidelijkt Roos. “Je ontwerpt het gebouw met de hele levenscyclus voor ogen. Je ontwerpt een ‘eenvoudig’ gebouw dat in een groter contextsysteem past en dus rekening houdt met de eigenheid van de omgeving. Je kiest voor materialen en bouwsystemen met eigenschappen die hergebruik mogelijk maken. Je kiest voor verbindingen die herhaaldelijk monteren en demonteren verdragen. En je plant – voor zover mogelijk – tegelijk met de bouw ook de deconstructie en/of de aanpassing van het gebouw in functie van wijzigende noden.”
Dynamische gebouwelementen
De essentie van veranderingsgericht bouwen is gericht en slim inzetten op het gebruik van een beperkt aantal dynamische gebouwelementen. “Een mooie toepassing die we begeleid hebben, is de renovatie van een sociale woontoren in Zelzate”, haalt Roos aan. KPW-architecten bracht de verschillende woontypes die nodig waren in kaart met een soort van stamboom: 1/2 woningen, 3/4 woningen, ... Op basis daarvan kwamen ze tot een flexiplan voor het combineren van wooneenheden.
Roos verklaart: “Ze legden eigenlijk de woontypes zo naast elkaar dat er flexibiliteit ontstond. Bijvoorbeeld: een wooneenheid voor 3 personen met 2 slaapkamers naast een wooneenheid voor 4 personen met 3 slaapkamers, met een binnenmuur die er flexibel uit gehaald kan worden. Zo werden appartementen inwisselbaar en kan je in de toekomst inspelen op nieuwe woonvormen zoals meegroeiwoningen, kangoeroewoningen of zorgwonen.”
Dit betekent niet alleen een extra denkfase tijdens het ontwerp, maar ook een extra investering. Specifiek voor het project in Zelzate maakten de architecten en bouwheer een kostenbatenanalyse, waarbij ze het model met dynamische binnenmuren en vloervariant vergeleken met het traditioneel model. Ook de milieu-impact werd daarin doorgerekend. “Daaruit bleek dat de initiële kost van het veranderingsgericht bouwen hoger is, maar dat na bijvoorbeeld 15 jaar het project toch goedkoper uitkomt. Er is dus een grotere investering in het begin, maar je kunt met minder onkosten omvormen. Vergeet daarbij ook niet dat we kampen met een eindigheid van materialen en grondstoffen”, besluit Roos.
Aan de hand van deze en andere voorbeelden stelde de OVAM 24 ontwerprichtlijnen op om veranderingsgericht bouwen al vanaf de eerste bouwontwerpfase te implementeren. “De fiches tonen het belang van het veranderingsgericht bouwen, geven weer hoe je dit in het ontwerp kunt integreren en welke oplossingen er bestaan in de huidige bouwpraktijk”, vult Roos aan.
Kringlopen sluiten
Circulair bouwen wil ook zeggen: materialen zoveel mogelijk hergebruiken en recycleren met een zo hoog mogelijk behoud van hun waarde. Elmar Willems (team Vlaanderen Circulair): “Om die kringlopen te sluiten, zijn er nieuwe bedrijven en nieuwe functies nodig. Dat kan alleen slagen als elke partner in de keten er economische baat bij heeft.”
Het vergt nieuwe businessmodellen waarbij bedrijven — in de plaats van producten te verkopen — een dienst aan de gebruikers aanbieden. “In het huidig maatschappelijk model is dat niet vanzelfsprekend: een gebouw is na een bepaalde periode boekhoudkundig afgeschreven. Er is dus nood aan een model waarbij het materiaal eigendom blijft van de producent”, zegt Elmar.
Elmar verduidelijkt met een eenvoudig voorbeeld: “Een wasmachine is niet onze behoefte, maar wel een propere was. We moeten dus het product en het systeem in vraag durven stellen. Als bedrijven voortaan de dienst ‘propere was’ verkopen, betekent dit dat ze bijvoorbeeld een 300-beurten-formule aanbieden, maar wel zelf eigenaar blijven van de wasmachine. De leverancier heeft er alle voordeel bij dat de wasmachine zo lang mogelijk meegaat en dat zoveel mogelijk onderdelen recycleerbaar zijn. Is het abonnement afgelopen, dan kunnen onderdelen bijvoorbeeld hergebruikt worden in een nieuwe machine die ondertussen innovatiever is of op andere noden inspeelt.”
Als we in een bouwcontext over bijvoorbeeld verlichting nadenken, kopen we in de toekomst geen lampen meer, maar doen we een beroep op “light as a service”. Bedrijven bieden dan verlichting aan via een abonnementsformule, en blijven als producent eigenaar van de lampen.
“We beseffen dat zo een overstap van een lineaire economie naar een circulaire economie niet makkelijk is. Daarbij is samenwerking over de volledige kringloop en keten heen erg belangrijk. Vanuit de OVAM willen we die omslag naar een kringloopeconomie aanwakkeren”, besluit Elmar.
Naar een materialenpaspoort
De derde pijler van de circulaire bouweconomie is dat gebruikte materialen in het gebouw niet langer afval worden, dankzij de opslag van nuttige data in een materialenpaspoort. Materialen kunnen maar hoogwaardig (en veilig) opnieuw ingezet worden als we weten welke materialen er voor de bouw gebruikt zijn en waar ze zich precies bevinden. Materialen moeten dus een identiteit en gedocumenteerde historiek hebben.
Roos licht toe: “Vandaag zien we dat er in de markt geëxperimenteerd wordt met dit soort van informatiedragers… We staan voor een sterke digitalisering van de bouwsector door de opkomst van BIM (Building Information Modelling). Deze transitie is wat we nodig hebben: een digitaal materialenpaspoort voor een gebouw inventariseert en documenteert alle gebruikte materialen: waar het oorspronkelijk vandaan komt, welke bewerking het heeft ondergaan en op welke plek in het gebouw het is opgeslagen via visualisatie in het 3D BIM-model.”
“Deze manier van werken maakt een gebouw tot een grondstoffendepot. Wie nu van een gebouw af wil, moet het laten slopen en dit kost geld. Maar via de combinatie van een paspoort samen met ontmantelbare bouwsystemen wordt een afgeschreven gebouw weer kostbaar. Je moet leren denken in de restwaarde van de onderdelen die in het gebouw zitten”, vat Roos samen.
Gebouw als grondstoffendepot
Een mooi voorbeeld hiervan is het gemeentehuis van Brummen in Nederland. Het was in 2013 het eerste gebouw dat als grondstoffendepot werd gerealiseerd. Het kwam tot stand door een intense samenwerking tussen de gemeente Brummen, RAU Architecten, Turntoo en aannemer BAM. De gemeente Brummen zocht een semipermanente huisvesting met een levensduur van 20 jaar. De architecten wilden geen concessies doen aan de kwaliteit van het tijdelijke gebouw en de werkomgeving. En dus ontwierpen ze het gebouw als een grondstoffendepot. Tijdens het ontwerpproces dachten de architect, aannemer BAM, Turntoo en verschillende toeleveranciers mee na over hoe het gebouw weer uit elkaar gehaald zou kunnen worden na de geplande gebruiksperiode. De leveranciers en fabrikanten nemen hun waardevolle grondstoffen en bouwelementen na het gebruik terug. Uiteindelijk werd ruim 90 procent van het ontwerp demontabel opgeleverd.
“In Nederland zijn er inderdaad al enkele mooie voorbeelden. In Vlaanderen verkennen we deze aanpak ook via verschillende pilootprojecten binnen bijvoorbeeld de subsidiecalls van Vlaanderen Circulair. We hebben nog een hele weg te gaan waarbij er hoge nood is aan meer reversibele bouwoplossingen. Daarnaast moet het inzetten van BIM toelaten om ook hier een gebouw in de toekomst te zien als een grondstoffenbank, waarbij materialen traceerbaar en dus herbruikbaar of recycleerbaar zijn”, besluit Roos.