Het verhogen van het ruimtelijk rendement moet de norm worden in Vlaanderen. Door kwaliteitsvol te verdichten en functies te verweven, vermijden we dat we bijkomende ruimte innemen. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen wil die bouwshift bewerkstelligen. In het innovatief omgaan met ruimte ligt een grote uitdaging, zowel voor lokale besturen als voor architecten en projectontwikkelaars. Maar welke obstakels vinden we op de weg naar innovatief ruimtegebruik en welke rol kunnen architecten hierin vervullen? We gingen hierover in debat met negen experts ter zake. Hier lees je het tweede deel van dit rondetafelgesprek. (Deel 1 kan je hier nalezen.)
Het Vlaams Departement Omgeving, NAV en Redactiebureau Palindroom nodigden negen experts uit voor een boeiend panelgesprek rond innovatief ruimtegebruik. De panelleden debatteerden naar hartenlust op basis van een reeks, soms boude, stellingen. De panelleden zijn: Filip Canfyn (ir.arch., senior advisor bij Rebel, huiscolumnist architectura.be), Tom Coppens (ir.arch., hoogleraar UAntwerpen), Sven Grooten (algemene leiding B-architecten), Bart Hoylaerts (zaakvoerder a2o-architecten), Pieter-Jan Lijnen (Departement Omgeving), Glenn Lyppens (architect-onderzoeker bij POLO Labs en UAntwerpen), Dirk Mattheeuws (voorzitter NAV), Marc Schepers (schepen van Ruimtelijke Ordening in Hasselt) en Tim Vekemans (zaakvoerder RE-ST).
Stelling 1: Logisch dat architecten tegen een bouwshift zijn vermits ze daardoor minder zullen kunnen bouwen
“Dat is de perceptie die leeft bij de publieke opinie, maar de bouwshift betekent allesbehalve minder werk voor de architect”, zet Dirk Mattheeuws meteen de toon van het debat. “We zullen vooral beter, inventiever en ruimtelijk efficiënter moeten bouwen. Dat is de maatschappelijk rol van de architect, waarin de beroepsverenigingen een belangrijke rol te spelen hebben. We kunnen niet van elke individuele architect verwachten om op de barricade te gaan staan. Vergeet niet dat er ook een commercieel aspect aan ons beroep is verbonden. We moeten samen als beroepsgroep aan de kar trekken.”
De architecten rond de tafel erkennen dat er op vlak van efficiënt ruimtegebruik ook voor hen als beroepsgroep nog veel werk aan de winkel is. Tim Vekemans: “We kunnen niet ontkennen dat ons architectenberoep getuigt van een fervente bouwlust. De bekende architectuurcriticus Geert Bekaert poneerde niet voor niets dat wij als architecten bouwen ‘om den brode’. Daarbij laten architecten zich al te vaak vangen in het goed proberen te beantwoorden van fout gestelde vragen. Het is hoog tijd dat we als beroepsgroep uit die bouwmodus komen.”
Ook Sven Grooten ziet collega-architecten vaker dan hem lief is uitpakken met vrijstaande woningen in buitengebieden. “Als je deze stelling anders zou formuleren – namelijk dat het ‘logisch is dat artsen tegen vaccins zijn vermits ze daardoor minder patiënten kunnen behandelen’ - zou iedereen heel verontwaardigd zijn. De bouwshift moet er ook bij de architecten komen, want een kleine groep zegt heel hard met de uitgangspunten van de bouwshift akkoord te zijn maar de meerderheid bouwt verder mee aan de nevelstad.”
Pieter-Jan Lijnen is optimistisch en ziet dat zowel architecten, aannemers als projectontwikkelaars meer en meer mee zijn in het verhaal van de bouwshift: “Verder vraagt het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen om de inname van open ruimte te vertragen. Dat betekent dat er af en toe op een zeer goede locatie nog wel iets mogelijk is. Laten we een architect die een vrijstaande woning bouwt dan ook niet meteen verketteren.”
Volgens Bart Hoylaerts is precies die verkavelingsarchitect een uitstervend ras. Ook hij is ervan overtuigd dat de bouwshift allerminst tot gevolg heeft dat er minder gebouwd zal worden. “Het is vooral zaak om inventiever te gaan bouwen, en verder te bouwen op wat we vandaag al gecreëerd hebben, en niet telkens de vrije kavel opnieuw aan te snijden.”
Filip Canfyn brengt de panelleden graag met beide voeten op de (bouw)grond. “Het juiste bouwen – of net niet bouwen – op de juiste plaats is vandaag geen realiteit. We moeten daar eerlijk in zijn en beseffen dat veel architecten het principe van ‘walk your talk’ niet hanteren.”
Dat laatste ziet Glenn Lyppens ook bevestigd in de praktijk: “Ik ben de laatste maanden vaak gaan wandelen in de Kempen en het aantal nieuwbouw verkavelingswoningen is daar niet te tellen. Er zijn veel zelfbouwers actief, en veel architecten verdienen goed hun kost door louter bouwaanvraag-bandwerk uit te voeren. De verkavelingsarchitect heeft dus nog steeds voldoende en gemakkelijk verdiend werk. Zolang dat zo blijft, kunnen we niet verwachten dat hij/zij zichzelf vanuit ethische en ecologische beweegredenen een korset aandoet.”
Stelling 2: architecten durven nog te weinig opdrachten weigeren die indruisen tegen verantwoord ruimtegebruik
Voor Dirk Mattheeuws mogen we de verantwoordelijkheid voor verantwoord ruimtegebruik niet bij de individuele architect leggen: “Als ik als architect een opdracht weiger, staan er bij wijze van spreken tien anderen in de rij om ze over te nemen. Het is aan de overheid om in deze kordaat te handelen”, stelt hij.
Volgens Tom Coppens hebben architecten hierin zeker een verantwoordelijkheid, maar mogen we deze niet overschatten. “Een architect staat tenslotte nog altijd in een economische relatie met zijn opdrachtgever”, zegt hij. “Daarbij is het antwoord op de vraag naar wat efficiënt ruimtegebruik is niet altijd zo eenduidig. Kijk naar de recente evolutie om overal bijkantoren in onze tuinen op te trekken. Is dat verantwoord of niet? Dat is moeilijk te bepalen als je als architect gefocust met die ene opdracht bezig bent. Die vraagstelling vergt enige afstandelijke kritische reflectie, waarvoor architecten in de praktijk niet altijd de tijd hebben.”
Nochtans schuilt in die kritische reflectie voor Tim Vekemans de oplossing: “bOb Van Reeth, de eerste Vlaams Bouwmeester, stelde dat wij als architecten de noodzaak van een opdracht moeten kennen, en precies daar wringt het schoentje. Het is onze taak om een nieuw project eerst grondig onder de loep te nemen en de noodzaak ervan te proberen ontdekken. Als die er niet is, moeten we de opdracht weigeren. Beroepsverenigingen hebben de taak om ons die kritische houding bij te brengen, die ons ook in de architectuuropleidingen te weinig wordt aangeleerd.”
Toch ziet Pieter-Jan Lijnen bij jonge ontwerpbureaus steeds meer stemmen opkomen om greenfieldontwikkelingen te weigeren, maar daarvan merkt Marc Schepers weinig in de praktijk. “Ik ervaar op het terrein dat architecten zich te weinig de vraag naar de noodzaak van een project stellen, tenzij de noodzaak er een is van het eigen bedrijf draaiende te houden.” Die twee aspecten zijn volgens de Hasseltse schepen nochtans perfect verenigbaar: “Er is een enorme noodzaak aan betaalbare woonkwaliteit en architecten kunnen daar een creatief en kwalitatief antwoord op bieden met nieuwe woonvormen e.a.. De verbreding van de markt wordt te weinig gezocht door architecten en daarin zou ik hen graag uitdagen.”
Ook volgens Sven Grooten hoeven architecten niet te vrezen dat hun markt zal verdwijnen door de bouwshift. “Op het moment dat we bij B-architecten selectief zijn geworden en enkel nog maar opdrachten aanvaarden die tot duurzame oplossingen leiden, hebben we net meer en betere opdrachten gekregen. Als ontwerper krijg je zo een veel duidelijker profiel dat bepaalde bouwheren en administraties net aantrekt. Er zit een economische logica in het feit dat selectiever zijn tot meer opdrachten leidt. Het zou goed zijn mochten de verschillende beroepsfederaties deze visie durven uit te dragen en actief te promoten.”
“Architect was vroeger een vrij beroep. Men moet in alle vrijheid kunnen kiezen en geen uitvluchten meer zoeken. Anders blijft alleen de middenstander over”, stelt Filip Canfyn de zaken op scherp. Hij ziet in de bouwshift tevens een rol weggelegd voor een nieuwe architectuurjournalistiek, die verder gaat dan de mooie plaatjes en elk architectuurobject kritisch evalueert met het oog op onder meer efficiënt ruimtegebruik. “Architecten dromen er nog altijd van om gepubliceerd te worden. Als de architectuurbladen en weekendbijlagen van deze wereld die kritische evaluatie zouden maken, zouden we daar automatisch de gevolgen van zien in de praktijk.”
Het leidt Tim Vekemans ertoe om opnieuw te hameren op de maatschappelijke rol van de architect: “Als architecten is het niet alleen onze taak om opdrachten aan te nemen of te weigeren, maar ze ook te maken. Dé grote behoefte in onze maatschappij is betaalbaar wonen en het zal aan ons architecten zijn om daar de oplossingen voor te vinden.”
Stelling 3: Bij ontwerpwedstrijden moet men punten toekennen voor efficiënt ruimtegebruik. Hoe minder m2 om het programma te realiseren, hoe meer punten.
Geen goed idee volgens de panelleden. Ze zijn het er roerend over eens dat niet de vierkante meters efficiënt ruimtegebruik bepalen. Dat uit zich eerder in het slim en herbruikbaar ontwerpen van structuren. “We mogen geen gebouwen meer maken met een monotone functie die geen enkel ander gebruik in de toekomst toelaten”, zegt Bart Hoylaerts. Daar is Tom Coppens het volmondig mee eens: “We zouden net meer punten kunnen gaan toekennen voor flexibiliteit. Gebouwen moeten in de eerste plaats toekomstbestendig zijn. Dat is veel belangrijker dan te gaan beknibbelen op het aantal vierkante meters. Daarmee creëer je trouwens het tegenovergestelde effect: de veranderbaarheid in de toekomst van een gebouw opgedeeld in vele kleine woonunits is veel beperkter.”
Volgens Glenn Lyppens is flexibiliteit via intelligente casco’s en scenarioplanning zeker interessant in theorie, maar is het ook opletten geblazen. “Zo loert het gevaar dat te flexibele en te generieke gebouwen eigenlijk nooit écht gepast zijn om bepaalde programma’s te huisvesten, net omwille van hun vrijblijvendheid op alle vlakken”, zegt hij. “Flexibiliteit is bovendien investeren in de tijd, wat niet altijd evident is binnen de huidige vormen van projectontwikkeling, waarbij vooral economisch rendement op korte termijn zwaar doorweegt.”
Tim Vekemans is er alvast van overtuigd dat we ons niet mogen verliezen in getallen. “Efficiënt ruimtegebruik gaat niet alleen over oppervlaktes maar ook over de factor tijd. Schoolgebouwen kunnen bijvoorbeeld na de schooluren veel beter benut worden. Laat vooral de kwaliteit en niet de kwantiteit leidend zijn. Het is onze taak als architect om voor een programma van eisen, waaruit een duidelijke noodzaak blijkt, binnen het budget, tot het best mogelijke antwoord te komen.”
Nog veel werk aan de winkel, kunnen we concluderen, al zijn veel architecten zich terdege bewust van de noodzaak van verantwoord ruimtegebruik. Het is een kwestie van de bouwlust in zekere zin te laten varen, en elke nieuwe opdracht kritisch tegen het licht te houden.