Om te kunnen voldoen aan de gewestelijke regelgeving met betrekking tot de energieprestatie en het binnenklimaat (EPB), behandelt deze WTCB-Infofiche de ontwerpeisen van ventilatiesystemen, zowel voor residentiële als niet-residentiële gebouwen. Zo krijgt elke betrokkene een globaal overzicht van de ventilatie; de aannemer van de ruwbouwwerken, de dakwerken, de schrijnwerkerij en de installatie van ventilatiesystemen, maar ook de ontwerper en de EPB-verantwoordelijke.
1. InleidingDe eisen van de EPB-regelgeving met betrekking tot de ventilatie voor residentiële en niet-residentiële gebouwen verschillen en worden afzonderlijk behandeld, ook al is er enige overlap tussen beide.
De 'Ventilatiebijlage residentieel' van de EPB-regelgeving is grotendeels gebaseerd op de norm NBN D 50-001 [1]. Sommige elementen van deze norm zijn EPB-eisen, andere aanbevelingen. In de gewestelijke EPB-regelgeving werden ook enkele nieuwe bijkomende eisen en/of aanbevelingen opgenomen, met verschillen tussen de gewesten.
De 'Ventilatiebijlage niet residentieel' van de EPB-regelgeving verwijst voor het ontwerp van het systeem naar de norm NBN EN 13779 [2]. Bepaalde eisen zijn niettemin specifiek voor de EPB.
Deze Infofiche vermeldt de eisen voor het ontwerp van het systeem. Er bestaan ook andere eisen voor bepaalde componenten van het systeem, zowel voor residentiële als niet-residentiële gebouwen. Deze eisen worden gedetailleerd behandeld in de Infofiches voor elke component (zie Infofiches 42.4, 42.5, 42.6, 42.7 en 42.8).
2. Residentieel2.1. Vereist minimum ontwerpdebiet voor residentiële gebouwenDe EPB-regelgeving legt een minimum ontwerpdebiet op voor de luchttoevoer, -doorvoer en -afvoer naargelang het type ruimte. In tabel 1 wordt dit debiet per type aangegeven.
Tabel 1 Vereiste minimum ontwerpdebieten voor elk soort ruimte voor de luchttoevoer, -doorvoer en -afvoer.
Deze minimum ontwerpdebieten zijn in bepaalde gevallen afhankelijk van de vloeroppervlakte van het ruimte.
2.2. Afstelling door de installateur en aanpassing door de gebruikerDeze EPB-eisen betreffen het minimum ontwerpdebiet, wat betekent dat het systeem moet ontworpen zijn voor dit debiet, maar ook een hoger debiet mag realiseren.
Voor de natuurlijke toe- of afvoer van de systemen A, B en C, evenals voor de doorstroomopeningen van alle systemen, moet de capaciteit van deze openingen voor een drukverschil van 2 Pa minstens gelijk zijn aan de vereiste minimum ontwerpdebieten. We merken hierbij op dat het werkelijke debiet dat op een gegeven ogenblik door deze natuurlijke openingen stroomt, onder andere afhangt van de drukomstandigheden op dat moment (wind, temperatuurverschil, …) en niet rechtstreeks gemeten kan worden.
Voor de mechanische toe- of afvoer van de systemen B, C en D wordt het ventilatiesysteem zodanig ontworpen dat de minimale debieten in alle betrokken ruimten tegelijkertijd en voor minstens één regelstand van de ventilator (meestal de hoogste stand) gehaald kunnen worden. Het wordt sterk aanbevolen om de debieten na de afstelling te meten om de goede werking van de installatie aan te tonen. De m-factor voor een kwalitatieve uitvoering zal optimaal scoren met debieten tussen 100 en 120 % van het vereiste minimumdebiet. De installateur kan dus best een beetje reserve voorzien bij het ontwerp.
Zodra het systeem gedimensioneerd, geïnstalleerd en correct afgesteld werd, kunnen de debieten echter nog aangepast worden aan de werkelijke dagelijkse behoeften van de gebruikers en geregeld worden op lagere (of hogere) debieten dan de vereiste minimum ontwerpdebieten. De natuurlijke toevoer- of afvoeropeningen kunnen ook manueel geregeld worden naargelang de behoefte. Verder kan er voor mechanische systemen eventueel een knop voorzien worden voor de manuele regeling van de ventilatorsnelheid. De debieten kunnen ook automatisch aangepast worden op basis van een parameter gekoppeld aan de luchtkwaliteit door gebruik te maken van een CO2-sensor, een sensor voor de relatieve vochtigheid of een aanwezigheidsdetector. Dit wordt ook vraaggestuurde ventilatie genoemd.
2.3. Luchtdoorvoer van droge naar vochtige ruimtenIn woongebouwen moet de lucht vanuit de droge ruimten, waarin hij wordt aangevoerd naar de vochtige ruimten doorgevoerd worden, waar hij dan weer wordt afgevoerd. Deze luchtdoorvoer geschiedt op een vrije manier, ofwel rechtstreeks vanuit de droge naar de vochtige ruimten wanneer deze naast elkaar liggen, ofwel via doorstroomruimten zoals een hal, trapzaal, …
In de droge ruimten moet er dus minstens één doorstroomopening zijn voor de vrije luchtafvoer. In de vochtige ruimten (badkamer, keuken, toilet, wasruimte, …) voorziet men bijgevolg altijd minstens één doorstroomopening zijn voor de vrije luchttoevoer.
Tabel 1 geeft de minimum totale capaciteit van de doorstroomopeningen bij een drukverschil van 2 Pa.
De doorstroomopening mag eveneens een spleet onder de deur zijn of eventueel meerdere spleten verdeeld over meerdere deuren. In dat geval moet de totale minimumdoorsnede van deze spleten minstens gelijk zijn aan de in tabel 1 vermelde vrije doorsneden in functie van de ruimten.
2.4. Luchtrecyclage in systeem DAlleen bij systeem D is het toegelaten de woonkamer volledig of gedeeltelijk te voorzien van gerecycleerde lucht afkomstig van andere ruimten in eenzelfde woning, in het bijzonder de slaapkamers, het bureau en/of speel- en hobbykamer. In dat geval moet de gerecycleerde lucht mechanisch naar de woonkamer worden aangevoerd en is er dus een bijkomende ventilator nodig. Ook andere vormen van recyclage zijn toegelaten maar vergen bijzondere aandacht.
2.5. Bijkomende aanbevelingen voor residentiële gebouwenDe EPB-eisen alleen volstaan niet om in alle gevallen een voldoende prestatie van de ventilatiesystemen te garanderen. Het is dus mogelijk oplossingen met betrekking tot het ontwerp voor te stellen ter verbetering van de kwaliteit en/of de prestaties van het systeem.
2.5.1. Balancering van systeem DMeestal is het totaal van de vereiste debieten voor de toevoer van verse lucht hoger dan dat voor de afvoer van de vervuilde lucht. Aangezien de lucht in werkelijkheid niet in het gebouw wordt opgeslagen, zal het systeem spontaan naar een evenwicht neigen, afhankelijk van de luchtdichtheid van het gebouw en gekenmerkt door :
- een hogere druk in het gebouw dan buiten,
- een verminderd toevoerdebiet;
- en vooral de ontwikkeling van een bijkomend luchtlekdebiet doorheen de gebouwschil (exfiltraties).
Bij een systeem D met warmterecuperatie is het aangewezen het warmteverlies dat veroorzaakt wordt door lekken doorheen de gebouwschil zoveel mogelijk te beperken. Daarom is het sterk aanbevolen een systeem uit te werken met identieke ontwerpdebieten voor de toe- en de afvoer (gebalanceerde debieten). Er zijn verschillende oplossingen om deze debietbalans te bereiken:
- het gebruik van (mechanische) recyclage van de lucht afkomstig uit bepaalde ruimten (bijvoorbeeld slaapkamer, bureau en/of speel- of hobbykamer) naar de woonkamer (zie § 2.4);
- de verhoging van het afvoerdebiet van de ruimten waaruit de lucht wordt afgevoerd;
- het voorzien van bijkomende luchtafvoer uit de ruimten waarvoor geen eisen gelden, zoals de hal, de gangen, de dressing of de bergruimte en het voorzien van bijkomende doorstroomopeningen naar deze ruimten.
2.5.2. Capaciteit van de doorstroomopeningenIn residentiële gebouwen blijken doorstroomopeningen met de wettelijke minimumafmetingen in bepaalde gevallen niet te volstaan om de lucht effectief te laten doorstromen. Dat kan leiden tot bijkomend warmteverlies door infiltratie of exfiltratie en/of te geringe luchtverversing in bepaalde ruimten. Het is dus aangewezen in de mate van het mogelijke doorstroomopeningen met een grotere capaciteit dan het vereiste minimum te voorzien, in het bijzonder voor ruimten met een hoog debiet (bijvoorbeeld de woonkamer).
Lees
hier het vervolg van dit artikel.
Geen abonnee? Klik op
deze link.