OPEN BRIEF. 'Dorpelijk wonen' (Erik Wieërs, Vlaamse Bouwmeester)

De verdichting van dorpskernen lijkt steevast gepaard te gaan met de bouw van appartementen op plekken waar deze niet thuishoren. Er is dan ook nood aan ontwerpend onderzoek naar nieuwe typologieën voor het dorpse wonen. Het Team Vlaams Bouwmeester lanceert een onderzoekstraject, om aan de hand van concrete cases na te gaan hoe we de kwaliteiten van het grondgebonden wonen kunnen koppelen aan een compacter, gestapeld model. Hoe komen we tot een hedendaagse, niet-stedelijke architectuurtaal die spoort met het ritme, het coloriet en het karakter van het dorp?

Op de televisie was een boze burgemeester te zien die pleitte voor een vergunningenstop in zijn dorp. Het moest gedaan zijn met al die appartementsgebouwen die de dorpskern aantasten en het karakter ervan bedreigen. We begrijpen zijn ontsteltenis maar wat bedoelt de burgemeester precies? Tast de dorpskernverdichting, die op sommige plaatsen noodzakelijk is, de identiteit van onze dorpen aan? Is die andere vorm van wonen een aanslag op de ongedwongen relatie met de publieke ruimte en de toevallige ontmoetingen die het dorpsleven kenmerken?

In het Vlaamse landschap is het soms moeilijk om grenzen aan te wijzen en dorpen van steden te onderscheiden. Stadskernen, randsteden, verkavelingen, lintbebouwing, ze lijken haast één uitdijend weefsel te vormen. Toch bestaat het dorp nog, en niet alleen in de geest van radeloze burgemeesters. Er bestaan nog plekken waar een groepje van meestal grondgebonden woningen, als rij, halfopen of vrijstaand, een ruimtelijke setting vormt die we dorps noemen. Ondanks het feit dat vele dorpskernen verstedelijken, telt Vlaanderen nog heel wat plekken die door de bewoners als dorp gepercipieerd worden. Bij die ruimtelijke setting hoort meestal ook een vorm van wonen: rond een open ruimte die je deelt met bekenden en die vertrouwd aanvoelt omdat ze aanleiding geeft tot ongedwongen ontmoetingen. Een open ruimte die het midden houdt tussen collectief en publiek.

De ruimtelijke transitie waar we voor staan, en die vorm zou moeten krijgen in een bouwshift, vraagt niet enkel om compacter te bouwen in stedelijke gebieden, maar ook om de goed gelegen en goed ontsloten dorpen te verdichten. Anders dan in de stadskernen of de verstedelijkte gebieden hebben we de aard van die verdichting in dorpse omgevingen nog niet op het netvlies. Zowel in de beeldtaal als in de woontypologie vragen deze typische contexten om een specifiek antwoord.

Vele van deze gebieden worden vandaag bedreigd door de komst van nieuwbouwappartementen. Deze vorm van verdichting, die bestaat in het vervangen van enkele grondgebonden woningen door een appartementsgebouw, roept bij de dorpelingen vaak negatieve reacties op. Het stapelen van woningen wordt als stedelijk ervaren en oneigenlijk voor het dorp. Het toevoegen van deze ‘zonevreemde’ typologie zet het beeld en het karakter van de dorpse setting onder druk.

Is het omdat je in een appartement niet langs de achterdeur kan binnenkomen, of niet op de dorpel kan zitten of geen plek hebt voor een konijnenhok, dat het naar zijn aard als niet-dorps wordt gepercipieerd?

De meesten onder ons zijn niet vertrouwd met andere typologieën dan het huis enerzijds en het appartement anderzijds. Verdichting lijkt steevast gepaard te gaan met de bouw van appartementen op een plek waar deze niet thuishoren. Er is dan ook nood aan ontwerpend onderzoek naar nieuwe typologieën voor het dorpse wonen. We moeten ontwerpend op zoek naar een woningtype dat naast meer compactheid ook een specifieke woonvorm oplevert. We moeten nagaan of we de kwaliteiten van het grondgebonden wonen kunnen koppelen aan een compacter, gestapeld model. De woningen moeten ook een dorpse samenhang hebben en dat impliceert een specifieke omgang met private en publieke buitenruimte.

Op het eerste gezicht handelt dit ontwerpend onderzoek over drie belangrijke zaken. Ten eerste zoeken we een andere typologie. Tussen appartement en huis bestaan heel wat tussenvormen, die een compacter woonmilieu koppelen aan de voordelen van het dorpse wonen. Ten tweede moeten de nieuwe modellen een scherpe scheiding tussen privaat en openbaar vermijden en inzetten op collectieve ruimte en een ongedwongener verhouding tussen de private binnenruimte en de publieke buitenruimte. Zo wordt een gedeeld gebruik van de buitenruimte een onderdeel van het wonen en wordt de toevallige ontmoeting met de buur bevorderd. Ten derde moeten we op zoek naar een nieuwe beeldtaal die niet nostalgisch verwijst naar de dorpse kwaliteiten van weleer: een hedendaagse, niet-stedelijke taal die spoort met het ritme, het coloriet en het karakter van het dorp.

Om met dit onderzoek te starten hebben we bij het Team Vlaams Bouwmeester alvast cases en ontwerpers verzameld via een oproep. We kregen een brede respons en voelen dat het thema overal leeft. Omdat wij niet de eersten zijn die dit thema op de agenda zetten, willen we binnen ons ontwerpend onderzoekstraject verschillende uitwisselings- en leermomenten inbouwen, om met een brede coalitie op zoek te gaan naar alternatieven voor het generieke appartementsgebouw of de woontoren die de Vlaamse dorpskern vanuit een markt-gedreven ontwikkeling bedreigt.

 

Erik Wieërs is Vlaams Bouwmeester. Deze open brief verscheen eerder op de website van Team Vlaams Bouwmeester.

Deel dit artikel:
Onze partners