Werfcontrole vormt een belangrijk aspect van de architectuurstage, maar de coronacrisis bemoeilijkt dit aspect momenteel. "Zijn die stagiairs die nu wat minder werven kunnen bezoeken op het einde van hun stage -laat staan in hun latere loopbaan- minder goede architecten? Zijn die stagemeesters die hun stagiairs inzetten op een deelaspect van ons beroep daarom minder goede stagemeesters?" Architect Vincent Van Den Broecke (Blanco Architecten) pleit in dit opiniestuk voor een grondige hervorming van de architectuurstage.
‘De stagecommissies van de provinciale raden van de Orde van Architecten zullen zich daarom flexibeler opstellen bij de beoordeling van de huidige stageperiodes. Dit zowel wat betreft het aantal gepresteerde stage-uren als de inhoudelijke invulling ervan gelet op het ontbreken van het werfaspect.’ (uit Archimail van donderdag 9 april 2020)
Een passage die heel wat reactie uitlokte, in positieve zin maar misschien meer nog –en dat mag toch eerder verrassend genoemd worden- ook in negatieve zin.
De vrees onder heel wat collega’s –met name mandatarissen in de Orde van Architecten- bestaat er namelijk uit dat met name deze passage heel wat ‘misbruik’ zal teweegbrengen. Stagiairs die onder hun verplichtingen uit geraken en stagemeesters die een stok achter de deur aangereikt kregen om hun stagiairs geen werfcontrole meer te laten doen. En ja, dat misbruik bestaat sinds lang en zal er nu mogelijk niet minder op worden. Maar het geldt zeker niet voor het merendeel van stagiairs en stagemeesters die ondanks huidige COVID-19-crisis verder werken en zich –zij het anders georganiseerd- professioneel blijven kwijten van hun taak.
Die negatieve reacties hebben mij naar de pen doen grijpen want zonder het te willen heeft men immers –opnieuw- de vinger op de wonde van de stage gelegd. Want zijn die stagiairs die nu wat minder werven kunnen bezoeken op het einde van hun stage -laat staan in hun latere loopbaan- minder goede architecten? Zijn die stagemeesters die hun stagiairs inzetten op een deelaspect van ons beroep daarom minder goede stagemeesters?
Sta mij toe om op beide vragen negatief te antwoorden.
De architect van vandaag is immers geen uomo universale meer, wél een specialist binnen een heterogeen team van andere specialisten. De ene een begaafd ontwerper, de ander liever met de neus in cijfers en tabellen. De ene technisch aangelegd en bij voorkeur met de laarzen aan op de werf, de ander een geboren vertegenwoordiger in maatpak op weg naar een nieuwe klant.
Dat is de nieuwe realiteit van ons beroep. Dat is de enige manier waarop onze kantoren nog een plaats kunnen opeisen in een sterk veranderend bouwlandschap. Dat is wat onze starters na hun opleiding meer en meer verwachten van hun beroep: een kans om hun eigen interesses en talenten te ontwikkelen.
In dat wijzigende beroepsbeeld is er geen plaats meer voor een arbitraire stage zoals we die nu kennen en die elk (!) van onze starters verplicht om binnen een termijn van 24 maanden alle aspecten van ons beroep aan bod te laten komen.
In dat wijzigende beroepsbeeld is er geen plaats meer voor een arbitraire stage zoals we die nu kennen en die elk (!) van onze starters verplicht om binnen een termijn van 24 maanden alle aspecten van ons beroep aan bod te laten komen. Tenzij die stage enkel en alleen op de individuele woningbouw gericht zou zijn… want daar kan het inderdaad nog nét wel. Het particulier opdrachtgeverschap neemt echter stelselmatig af, deze specifieke rol van en voor de architect dus ook.
We kunnen onszelf en onze starters dus maar beter voorbereiden op de nieuwe realiteit –die ons architecten inmiddels al voorbijgestoken is- en de stage zoals we die nu sinds 1963 (!) kennen eindelijk eens grondig gaan hervormen.
We kunnen onszelf en onze starters dus maar beter voorbereiden op de nieuwe realiteit –die ons architecten inmiddels al voorbijgestoken is- en de stage zoals we die nu sinds 1963 (!) kennen eindelijk eens grondig gaan hervormen.
Laat ons hiervoor eens naar het Nederlands model kijken waarin Masters de vrije keuze hebben om al dan niet aan een stage te beginnen. Een stage die uiteindelijk via een bekwaamheidsproef leidt naar het mogen dragen van de titel van architect. En dus de facto tot het zelf mogen aanvaarden en uitvoeren van architectuuropdrachten. Maar daarnaast heel wat Masters in de Architectuur die –althans aan het begin van hun carrière- deze specifieke ambitie niet koesteren en ‘gewoon’ aan de slag willen in een architectenbureau. Als essentieel radertje van het geheel. Als ontwerper, calculator, technieker en/of een andere specialiteit. Maar niet in eigen naam. En niet noodzakelijk met de titel van architect. Beide keuzes zijn evenwaardig en verdienen evenveel respect.
Het Nederlands model is een win-win: voor de pas afgestudeerde die vrij zijn/haar traject kan uitstippelen, voor de werkgever die kan aanwerven op specifieke noden en competenties.
Een gunstig neveneffect zeker ook dat Masters in de Architectuur net als Masters in andere vakgebieden aan de slag kunnen en een normaal loon in dienstverband kunnen genieten, zonder ab initio gedwongen te worden in een zelfstandigenstatuut dat hen in principe weinig voordeel oplevert.
We zijn het stof tot nadenken voorbij. Het is tijd voor concrete actie.
Dat de Provinciale Raden van de Orde van Architecten zich dezer dagen dus wat flexibeler opstellen, kunnen we enkel toejuichen. Het zijn de eerste barsten in het fort dat men al zo lang angstvallig bewaakt, de eerste tekenen van aanvaarding van de nieuwe realiteit. Spijtig dat daar een Corona-crisis voor nodig is. Laten we dit momentum desalniettemin met beide handen vastgrijpen.