Glenn Lyppens, als architect en academisch onderzoeker verbonden aan de Universiteit Antwerpen, stelt zich heel wat vragen bij het aanschouwen van de recent gepubliceerde beelden van Libeskinds ontwerp voor de Antwerpse boerentoren. Waarom deelde de opdrachtgever geen beeld van een aantrekkelijke toegang op straatniveau? En wat vindt de stadsbouwmeester van het ontwerp?
De recent gelanceerde beelden van het winnende ontwerp voor de Antwerpse Boerentoren zetten, zoals te verwachten, aan tot heel wat oproer. Deze op een spectaculaire beeldcultuur gerichte manier van ‘stad maken’ zou immers niet veel goeds voorspellen. Niet dat een extreme make-over van een monument een probleem hoeft te zijn. Kijk bijvoorbeeld naar het ontwerp van de betreurde Enric Miralles voor de verloederde Mercado de Santa Catarina in Barcelona. In plaats van het onder een toekomst-blokkerende conservatiestolp te plaatsen kreeg het een haast deconstructivistisch, in gekleurde Space-shuttletegels uitgevoerd golvend dak dat menig erfgoedspecialist naar adem deed happen. Wie de Mercado vandaag bezoekt, zal ervaren dat de starchitecture bijna twee decennia na oplevering plaats biedt voor een dynamiek aan lokale handelszaken die zowel buurtbewoners als toeristen op hun wenken bedienen. De Mercado is mee deel van de onvoorspelbare stad geworden.
Toch rijst de geenszins onterechte vraag of Daniel Libeskinds ontwerp eerder een louter opzichtige glazen parasiet vormt die zijn gastheer in de schaduw zet en verdringt, dan wel een symbiont die zowel architectonisch als programmatorisch samen sterker maakt. We weten buiten een aantal beelden nog niet zoveel over de Farmers Tower, maar waarom werd door de opdrachtgever geen beeld van een aantrekkelijke publieke toegang op straatniveau gedeeld? Het had kunnen helpen om de ware sociaal getinte toedracht van dit project te tonen – althans, als die er zou zijn. Tegelijkertijd is het vreemd dat de kritiek op het ontwerp zich lijkt te beperken tot de gehanteerde architectuurtaal en hoe deze een Art Deco-icoon dreigt te besmeuren. Verliezende ontwerpteams zijn er als de kippen bij hun ontwerp op social media te posten met onderschriften als “bescheidenheid siert” en “respect voor traditie”, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat ook hun beeldtaal eveneens lijkt te getuigen van een voorliefde voor ‘iconografie op afstand’, over hoe de phallus – hetzij op meer bescheiden wijze – nog rechter zou kunnen staan om de hemel uit te dagen. Of er misschien ook iets interessants op het maaiveld gebeurt, en of misschien een Gordon Matta-Clark-achtige vulva binnenin het plan en doorsnede meer licht en lucht creëert en meer future-proof maakt, dat zijn zaken die in het geroep en getier en de ‘tegenbeeldcultuur’ voorlopig minder gehoor krijgen. De vraag is ook hier of het winnende ontwerp over dat soort waardevolle elementen beschikt. Laten we het wat dat betreft nog even het voordeel van de twijfel geven en niet afgaan op de drie beelden die we nu ter onze beschikking hebben om een kritisch oordeel te vellen.
In elk geval ben ik erg benieuwd naar wat de stadsbouwmeester hierop te zeggen heeft, want die zal zich nu wel in een lastig parket geduwd voelen met deze stoutmoedige vlucht vooruit. Gaat hij vakkundig de strijd aan met deze hoogstwaarschijnlijk on-Duitse vorm van stedenbouw (waarin de städtische vulva steeds erg belangrijk is geweest) en dwingt hij een nieuw ontwerp af via een échte wedstrijd met duidelijke gunningscriteria en constructieve dialoog? Of gaat hij uiteindelijk door de knieën voor de zelfgenoegzaamheid van het groothavenkapitaal? Dat het een thriller van jewelste wordt, mag duidelijk zijn. Maar het feit dat deze beelden nu al in de publieke ruimte gesmeten worden zonder enig overleg met de stadsdiensten (ik hoop dat dit klopt) zegt in elk geval veel over de kansen die de mecenas en zijn ontwikkelaar zichzelf toedichten in het welslagen van hun missie. Gelukkig zijn daar de lange wachttijden en contradictorische adviezen aan het Antwerpse omgevingsloket. Er rest dus nog genoeg tijd om de boeg van dit nieuwe schip waar nodig te keren.