We hebben geen nood aan alternatieve speeltuinen, wel aan een herinterpretatie van de publieke ruimte, schrijft architect en postdoctoraal onderzoeker Liselotte Vroman.
De glijbaan zit steeds vaker op de wip en ook de schommel is met uitsterven bedreigd, las ik in deze krant (DS 3 juni). De aanleiding was de heraanleg van de speeltuin in het Brilschanspark in Berchem, waarin een torenhoge glijbaan plaats moest ruimen voor een avontuurlijkere speeltuin met natuurelementen.
‘Klassieke’ speeltoestellen worden steeds minder vaak vervangen door nieuwe exemplaren. Ze zijn te duur, ze nemen te veel plaats in, maar ze laten bovenal te weinig ruimte voor creatief spel, klinkt het dan. Dat is een schamele poging van beleidsmakers om creativiteit te promoten, zonder echt de noden van kinderen te begrijpen.
Het nieuwe ontwerp in Berchem kwam er na een cocreatieproces waarbij kinderen uit de buurt bevraagd werden. Het resultaat is een verzameling boomstronken en andere houten speelelementen waar kinderen op en langs kunnen bewegen. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) ziet dat die “vernieuwende” aanpak steeds vaker wordt toegepast.
Zo vernieuwend is die aanpak helemaal niet. Aldo van Eyck (1918-1999), een Nederlandse architect, ontwierp in de jaren 50 en 60 al speeltuinen in Amsterdam die afweken van wat we vandaag beschouwen als de klassieke speeltuin. Bij het grote publiek is hij bekend voor zijn klimkoepels, zandbakken en springtegels. Hij ging met zijn ontwerpen toen al in tegen de traditionele speeltuin met zijn schommels en glijbanen. Van Eyck vond dat die speeltoestellen geen ruimte laten voor beweging, maar de beweging dicteren.
Ouders beseffen het misschien niet als ze aan de rand van de speeltuin hun ravottende kinderen in de gaten houden, maar de speeltuigen beïnvloeden wel degelijk tot op zekere hoogte handelen en denken van hun kroost. Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van mens en dier. De Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) beschouwde spelen zelfs als een van de belangrijkste activiteiten van de mensheid. Hij bedacht de term ‘homo ludens’ (spelende mens), die hij op hetzelfde niveau plaatste als de ‘homo sapiens’. Hij stelde dat spelen inherent is aan onze menselijke natuur en zelfs voorafgaat aan cultuur. Speeltuinen en -plaatsen hebben dus een essentiële rol in de ontwikkeling van kinderen.
We kampen in dit land steeds meer met plaatsgebrek, waardoor de ruimtelijke invulling danig onder druk staat. Een kostbaar stukje grond waar je een speeltuin op aanlegt, kun je niet meer voor iets anders gebruiken. Dinsdag was de eerste Internationale Dag van het Spelen, waarmee de Verenigde Naties het recht op spelen en vrije tijd willen benadrukken. Bij die gelegenheid moeten we het debat openen over de invulling van onze publieke ruimte. Laten we ophouden spelende kinderen en hun ouders in aangewezen zones op te sluiten en in de plaats daarvan onze steden en dorpen veranderen in speeltuinen waar jong en oud kunnen samenkomen.
Spelen wordt nog te vaak gezien als iets wat alleen kinderen doen, alsof je het vanaf een bepaalde leeftijd zou moeten ontleren. Dat is een misvatting. De publieke ruimte zou zo moeten worden ontworpen dat ze uitnodigt tot spel en interactie voor alle leeftijden. Een specifieke plek om te spelen, zoals een speeltuin, kan dan op termijn overbodig worden. We moeten dus niet alleen speeltuinen herinrichten en we moeten zeker niet geloven dat de huidige aanpak vernieuwend is. De focus moet liggen op hoe we pleinen, maar vooral straten radicaal kunnen herdenken.
Het is dringend tijd om op een speelse manier naar de publieke ruimte te kijken. We kunnen ons daarbij laten inspireren door voorbeelden uit het verleden, zoals Aldo van Eyck. Hij ontwierp ruimtes die niet alleen uitnodigden tot spel, maar ook architecturaal en ruimtelijk interessant zijn.
Liselotte Vroman is architect en postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de KU Leuven, Faculteit Architectuur. Dit opiniestuk verscheen eerder in de krant De Standaard.