We staren ons blind op dure technologieën en isolatiepakketten om duurzamer te wonen, schrijft architect Cente Van Hout (&bogdan). Het draait niet alleen om de vier muren van het huis, onze focus moet breder zijn.
Sinds 2023 geldt in Vlaanderen de renovatieplicht bij de aankoop van een woning. Nieuwe huiseigenaars moeten hun recent aangekochte woning, als die een energieprestatiecertificaat (EPC) met score E of F heeft, binnen de vijf jaar verbeteren tot score D. Dat is maar een eerste stap, tegen 2050 moeten alle woningen label A hebben.
Terwijl de politiek voornamelijk bezorgd lijkt om de financiële last voor de gemiddelde Vlaming, wordt er weinig kritisch nagedacht over de basis van die energielabels. De maatregelen vormen nochtans een bedreiging voor het woonaanbod, dat alsmaar ontoegankelijker en onbetaalbaarder wordt. Nochtans biedt het systeem achter de regelgeving EPC (voor renovatie) en EPB (Energieprestatie en Binnenklimaat, voor nieuwbouw) weinig tot geen geloofwaardige garanties voor een energie-efficiënte toekomst. Is die ‘ambitieuze’ energietransitie, die Vlaamse gezinnen een aanzienlijke som geld zal kosten, dan wel de juiste strategie?
Momenteel domineren de EPB- en EPC-normen het duurzaamheidsdenken in de bouwsector, met een sterke focus op de energie-efficiëntie van het binnenklimaat. De Vlaamse overheid hanteert een kompas dat ‘duurzame’ architectuur beoordeelt op basis van abstracte berekeningen. Die berekeningen zijn gebaseerd op generieke gegevens over extreme weersomstandigheden die maar enkele keren per jaar voorkomen, wat leidt tot overgedimensioneerde isolatiepakketten en technische installaties.
De woningen worden op een onrealistische manier gescreend, alsof het autonome objecten zijn, zonder maatschappelijke of stedelijke context. Dat vertaalt zich in absurde uitkomsten waarin een villa op het platteland binnen de EPB/EPC-logica als ‘energieneutraal’ kan worden gelabeld. Alleen al de energie die nodig is voor de aanleg van wegen en infrastructuur, of het hogere energieverbruik van voertuigen op het platteland, wordt volledig buiten beschouwing gelaten.
Soms is slopen beter
EPB- en EPC-normen zijn gebaseerd op de eenzijdige gedachte dat energieverlies gelinkt aan wonen alleen afkomstig is vanuit de woning zelf. Daardoor staan ze echte verandering in de weg: wie zijn woning isoleert, wast zijn handen voortaan in onschuld, terwijl je zou verwachten dat in een visie gericht op 2050 wordt nagedacht over de fundamenten van onze wooncultuur.
Die normen bieden een vals gevoel van veiligheid, ze volstaan niet om duurzame en energie-efficiënte gebouwen te creëren. We moeten ze zien als een stukje van een complexe puzzel en we moeten verder kijken dan de vier muren en het dak van onze woning.
We kunnen energieverbruik niet los zien van locatie. Een ruim, alleenstaand passiefhuis op het platteland met een slechte mobiliteitsscore kan net zo milieubelastend zijn als een niet-geïsoleerde 19de-eeuwse stadswoning. Daarom moeten we de bredere stedenbouwkundige context onder de loep nemen. Het draait niet alleen om de woning, het gaat om de hele infrastructuur die een woning leefbaar en bereikbaar maakt, inclusief wegen, rioleringssystemen en woon-werkverkeer. Laten we ons dus niet blindstaren op een energie-efficiënt huis. De renovatie van landelijke villa’s kan op de lange termijn meer energie kosten dan sloop, terwijl sloop ook ruimte teruggeeft aan de natuur en de landbouw. Onze focus moet breder zijn en biodiversiteit en duurzaam landgebruik omvatten, wat mogelijk is door een kritische blik vanuit een stedenbouwkundig perspectief.
In plaats van alleen te vertrouwen op moderne technologieën zoals zonnepanelen en isolatie, moeten we de impact van het ontwerp op de energie-efficiëntie van gebouwen erkennen. Natuurlijke bouwtechnieken, materialen en ontwerpen die rekening houden met omgeving en klimaat, kunnen de efficiëntie bevorderen zonder intensieve verwarming- en koelingssystemen. Zo kan een gebouw met grote ramen op het zuiden, dat de zonnewarmte in de winter vangt en opslaat in zijn thermische massa, zoals stenen of in houten vloeren, bijzonder energie-efficiënt zijn. Strategisch geplaatste ramen en ventilatieopeningen kunnen dan de wind door het gebouw laten stromen en het op natuurlijke wijze afkoelen.
Architectuur moet daarom een centrale rol spelen, waarbij het vermogen om wind en zon te benutten deel uitmaakt van het ontwerp. Eerst focussen op de prestatie van de architectuur en hoe die vanuit het ontwerp kan bijdragen aan de energie-efficiëntie. En pas daarna nadenken over het toevoegen van technologieën en isolatie.
In de praktijk zien we al hoe architectenbureaus weg bewegen van het overisoleren van gebouwen en zoeken naar vernieuwende en natuurlijke manieren om gebouwen energieneutraal te maken. Die aanpak zou een centrale rol moeten krijgen in de ontwerppraktijk. Dat betekent een erkenning van de kracht en het potentieel van architecturaal ontwerp als vertrekpunt.
Excel-architectuur
Ons energieverbruikspatroon veranderen hoeft niet te leiden tot ruimtelijke verarming. Als we het erover eens zijn dat de gemiddelde temperatuur van een leefruimte 19 graden kan zijn in plaats van 23, dan schept dat ruimte voor een andere architectuur. Het is een balans tussen ruimtelijk en energetisch comfort.
Door minder te investeren in dure technologieën en isolatiepakketten komt er budget vrij voor meer ruimtelijkheid, wat leidt tot meer flexibiliteit en meer wooncomfort. Laten we opnieuw dromen over ruimtes die al eens ‘te hoog’ mogen zijn in plaats van de hypercompacte Excel-architectuur.
Wie durft in te boeten aan thermisch comfort, hoeft geen verliezer te zijn. Het kan leiden tot goedkopere, flexibele en comfortabele woonruimtes die generaties lang bruikbaar blijven.
Met de huidige benadering van energie-efficiëntie staren we ons blind op isolatie en moderne technologieën. Dat volstaat absoluut niet om de uitdagingen aan te gaan die op ons afkomen. We moeten verder gaan dan de beperkte grenzen van onze huizen en de bredere issues zoals stadsplanning, biodiversiteit en duurzaam landgebruik aanpakken. Dat vereist de erkenning van de rol van architectuurontwerp toegepast op de juiste locaties, maar ook een radicale verandering in onze levensstijl. We moeten bereid zijn onze verwachtingen inzake wooncomfort te herzien, niet in het licht van energetische verarming, maar in het licht van ruimtelijke verrijking. Die aanpak zal ons ook radicaal anders doen denken over hoe we onze gebouwen en steden ontwerpen, (ver)bouwen en bewonen. Echte verandering in het kader van energie-efficiëntie vraagt een maatschappelijke inspanning die verder reikt dan onze fermettes ‘isoleren’. Die aanpak is niet alleen noodzakelijk, maar ook een kans om nieuwe vormen van economie, comfort en gemeenschap te ontdekken. Laten we dan ook de focus van het duurzaamheidsbeleid verleggen en een grondige renovatie mogelijk maken die niet alleen onze woningen, maar ook onze wooncultuur op de lange termijn het label A+ kan opleveren.
Cente Van Hout is architect bij &bogdan. Dit opiniestuk verscheen eerder in de krant De Standaard.