Architectura-huiscolumnist Filip Canfyn windt zich in zijn rubriek Steen & Been op over het “moddergevecht” rond Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Hij verwijt Marc Dubois, die het voor Robbrecht en Daem opneemt tegen Mecanoo (die de Robbrecht-en-Daemvleugel wil slopen) vuil taalgebruik en maakt er een ego-gevecht van. Maar dat is ver naast de kwestie. De vijandelijkheden zijn al een tijdje bezig. En de inzet is een stuk ruimer dan het ego-gevecht dat Canfyn erin ziet.
Sinds 2004 heeft het Museum Boijmans Van Beuningen een gezicht aan de Westersingel. Dat gezicht is niet breder dan de woning ernaast. Dan gaat het gebouw de hoek om en stevent, lang en smal als het Uffizi in Firenze, af op de slanke toren van het museum, verderop in de straat. Sinds 2016 draagt de gevel een kroon: een drie woorden lang gedicht in regenboogkleuren van de kunstenaar Ugo Rondinone: “Breathe Walk Die”. Dat lijkt nu een vloek. Na niet meer dan een ademtocht moet het gebouw alweer verdwijnen, vindt de museumdirectie.
Het vonnis is een slecht bewaard geheim. Het staat in anonieme brochures die niet voor verspreiding zijn bestemd. De sloop heet, in verhullend managersjargon, “ambitiescenario”, de vleugel heet “disfunctioneel”. Aan het eind van de brochure is de vleugel van de plaatjes weggepoetst en is het museum “toekomstbestendig”, klaar om dichte drommen buitenlandse toeristen te ontvangen.
Toen architect Ad van der Steur zijn museum opleverde in 1935, lag het omringd door groen. Meteen werd een uitbreiding tot aan de Westersingel gepland. De uitbreiding kwam er pas in 1972, maar de woonhuizen aan de Westersingel wilden niet wijken en dwongen Alexander Bodon, die van der Steur opvolgde, om zijn ontwerp te halveren. Het museum liep tegen een tuinhaag aan. Tot 2004. Het waren de architecten Robbrecht en Daem die begrepen hoe de schaal van de woonhuizen en de allure van het museum verbonden konden worden. Maar dat wil de directie nu weer scheiden. Alleen Bodon en van der Steur tellen nog mee. De verbinding met de Westersingel, die de Bodon-vleugel verbergt, moet weg.
Twee verwijten krijgt de vleugel van Robbrecht en Daem. Hij neemt licht af van de Bodon-vleugel. Dat moet dan op de begane grond zijn (op de verdieping is er bovenlicht), maar daar had Bodon een prentenkabinet voorzien, nu is het de vestiaire. En de entree is niet vindbaar. Ik probeer mij een museumbezoeker voor te stellen die afziet van zijn bezoek omdat hij de deur niet kan vinden. Twee buren van het museum kenden soortgelijke perikelen. De Kunsthal en het Architectuurinstituut (nu Nieuwe Instituut) kregen kort na de bouw een directeur die niet ingenomen was met het gebouw dat hij erfde. Beide lieten de oorspronkelijke ontwerper de entree herontwerpen. Geen van hen was zo gek om het stadsbestuur te vragen het gebouw weer af te breken.
Dat is de eerste reden waarom de sloopdrang van de directie met kracht moet worden afgewezen. Dat een museumdirecteur anders denkt dan zijn voorganger hoort bij het leven. Maar dat hij laat slopen wat zijn voorganger bouwde is aberrant. Chris Dercon overtuigde het stadsbestuur 17 miljoen neer te tellen voor de uitbreiding van 2004. Sjarel Ex vraagt nu, even terecht, 158 miljoen om het museum te restaureren en te verduurzamen. Maar daarbovenop zou hij 55 miljoen willen om het werk van zijn voorganger weer ongedaan te maken. We kijken aan tegen een directeurenvete ter waarde van 72 miljoen. Geen bestuurder kan dit rechtvaardigen.
Ex wordt door bestuurders geprezen omdat hij geld weet te vinden bij privé-partijen, buiten de stadsbegroting om. Dat huzarenstuk leverde hij af voor het in aanbouw zijnde collectiegebouw, naast het museum. Ook als hij dat opnieuw zou kunnen, en zijn vete de stad geen euro zou kosten, maakt dat ten gronde geen verschil. De economische verspilling is namelijk ook een ecologische verspilling. Gebouwen zijn geen wegwerpproducten. De grondstoffen zijn kostbaar, er is een kapitaal aan energie vereist om ze te winnen, aan te voeren, te verwerken… en weer te slopen. Embodied energy heet dat in duurzaamheidsstudies. Daarom is houden wat je hebt vaak de duurzame keuze. Dat is de tweede reden waarom het sloopplan verworpen moet worden. Tabula rasa is een verslaving waar je kan van afkicken.
De derde reden is architecturale kwaliteit. Robbrecht en Daem zijn toppers, met uitgevoerd werk in enkele Europese steden en invloedrijke publicaties ver daarbuiten. Rotterdam heeft een sterke Robbrecht en Daem. Verdubbeling en overlapping, hun geliefde thema, is nergens zo uitgesproken als in hun museumgevel. Over de grote ramen en betonnen panelen heen ligt een onverstoorbaar ritme van drie verdiepingen hoge glazen stroken. De schim van een colonnade overschrijft de industriële materialen met de impressie van een palazzo.
Robbrecht noemde zijn gevel schilderkunstig, omdat de glazen stroken zich als een nieuwe natte laag met de vorige vermengen. Het groenige glas voor het beton levert een treffend portret van het koper en de zandsteen van Van der Steurs entreegebouwtje, dat aan de voet van de toren staat. Dit is een dialoog. Ook van der Steur had een palazzo in gedachten. Het gesprek is rijker dan wat Bodon, een van functionalistische ethiek doortrokken man, zijn van traditionalisme verdachte voorganger te zeggen had. Bodon hernam het metselverband en hield het verder zo sober als hij kon, met goedvinden van zijn oude confrater. De traditionalist geeft de fakkel door, het functionalisme zegeviert: dit soort teleologische conversatie bevestigt de Nederlandse canon. Maar Robbrecht en Daem beroeren een andere snaar: ze raken hun voorganger met street talk en dromen van zuidelijker steden.
Zo eigenzinnig de gevel is, zo dienstbaar is het interieur. Zo is een intieme studiebibliotheek als een precieus meubelstuk in het casco geschoven. Restaurant, entree, kantoren, tentoonstellingsruimte: vele functies zijn overwogen tijdens het ontwerpproces. De finale uitkomst is betrekkelijk, alles is veranderbaar: daar zorgt de eenvoud van de structuur voor.
Sjarel Ex heeft zich buitengewoon ingespannen voor de kunstcollectie van zijn museum. De culturele waarde van de Robbrecht-en-Daemvleugel is een appèl aan hem. Wil hij die vernietigen? Hij ziet vast wel dat deze robuuste vleugel andere inrichtingen toelaat. Ook zijn gebouwen zijn een collectie die aan zijn goede zorgen is toevertrouwd. Dàt moet zijn “ambitiescenario” worden.
Paul Vermeulen is architect-vennoot bij De Smet Vermeulen architecten en Professor Urban Architecture aan TU Delft. Dit opiniestuk verscheen eerder in NRC – editie Rotterdam.