Het is een van de meest urgente maatschappelijke uitdagingen vandaag: de hoge nood aan betaalbaar wonen invullen zonder daardoor de klimaatontwrichting verder in de hand te werken, schrijft Jolien Paeleman in naam van Oikos in Knack. “Hergebruik van gebouwen zorgt voor een veel lagere klimaatimpact dan nieuwbouw.” Jolien Paeleman is opleidingsverantwoordelijke en technisch adviseur bij Pixii, kennisplatform voor koolstofneutraal bouwen.
De langverwachte bouwshift en renovatiegolf zijn hoognodig voor mens en planeet, maar het volstaat helaas niet om louter in te zetten op het versnellen van vergunningsprocedures zodat architecten ons ‘een weg uit de crisis kunnen bouwen’.
De Europese Natuurherstelwet wegzetten als een bedreiging voor een goed woonbeleid helpt ons ook niet vooruit – zo’n standpunt gaat totaal voorbij aan de complexe verwevenheid van de maatschappelijke uitdagingen rond wonen, klimaat en biodiversiteit. Vandaag betalen we gemiddeld (volgens een voorzichtige schatting) 16 miljoen dollar per uur voor klimaatgerelateerde schade, om het dan nog niet te hebben over sterfgevallen, psychologische en andere gezondheidsschade.
Het is duidelijk dat building as usual daar stevig aan bijdraagt. In 2022 stootte de bouwsector 37 procent percent van alle broeikasgassen uit, een aandeel dat de afgelopen jaren nog verder toegenomen is en vandaag rond de 40 procent schommelt. De nood aan gezonde en betaalbare woningen is hoog en er moet veel sneller geschakeld worden, maar hoe kunnen we vermijden dat die versnelling wordt ingezet op ramkoers voor economieën en samenlevingen wereldwijd?
Veel van die uitstoot is toe te schrijven aan fossiele verwarming (vooral met aardgas) en energieverslindende koeling van gebouwen, veroorzaakt tijdens de gebruiksfase van een gebouw. De voorbije 20 jaar is duurzaam bouwen bijna synoniem geweest met energiezuinig bouwen door goed te isoleren, tegelijk luchtlekken te vermijden en gecontroleerd te ventileren, zodat de energievraag voor ruimteverwarming en -koeling zo laag mogelijk wordt. Passief bouwen geldt daarin nog steeds als de richtinggevende standaard.
Het Vlaamse beleid heeft niet massaal ingezet op passief bouwen en renoveren, maar heeft de wettelijke energie-eisen voor nieuwe woningen wel gevoelig aangescherpt en energetische renovaties gestimuleerd. Dat heeft wel degelijk tot meer energie-efficiëntie geleid: er is per vierkante meter veel minder energie nodig om een nieuwe of gerenoveerde woning op een bepaalde temperatuur te brengen.
Deze evolutie in relatief verbruik heeft echter niet gezorgd voor de noodzakelijke daling in het totale energiegebruik van woningen, omdat veel mensen groter zijn gaan wonen en/of in een woning met een open planontwerp (waarbij men niet langer per ruimte verwarmt, maar meerdere ruimtes tegelijk) of omdat men over het algemeen minder spaarzaam is beginnen omgaan met verwarming door de ‘geruststelling’ in een energiezuinig huis te wonen (reboundeffect).
Of er moet steeds vaker airco aan te pas komen, omdat de architect het risico op oververhitting in een veranderend klimaat heeft onderschat of veronachtzaamd en passieve ontwerpoplossingen tegen oververhitting nooit of onvoldoende heeft overwogen. Oplossingen die vandaag tot de standaardpraktijk zouden moeten horen: een recente Nederlandse studie wijst uit dat twee miljoen ouderen een aanzienlijk gezondheidsrisico lopen in oververhitte woningen.
Er is een wezenlijk verschil tussen de energie die we efficiënt verbruiken en de energie die we echt nodig hebben. Onderzoek van de UHasselt toont aan dat we naast energie-efficiëntie ook een energiesufficiënte aanpak nodig hebben, waarbij architecten bijvoorbeeld afstappen van het ‘statische’ open planontwerp en bewoners de ruimtes laten benutten volgens hun specifieke noden en volgens de seizoenen. In oudere woningen die zo ingericht zijn en bewoond worden, verbruiken de bewoners immers vaak minder energie dan verwacht (een zogenaamd preboundeffect).
Met deze inzichten en met veel andere waardevolle concepten zoals ‘gezond discomfort’ kunnen ontwerpers vandaag aan de slag, weliswaar beperkt door de huidige wetgeving en comforteisen. Een nieuw beleidskader voor energiesufficiëntie zou voor een echte doorbraak kunnen zorgen in het verlagen van de impact van gebouwen, en onze samenleving tegelijk weerbaarder kunnen maken tegen de gevolgen van klimaatontwrichting.
Sufficiëntie als strategie is niet alleen cruciaal om de operationele uitstoot van gebouwen te reduceren, maar ook om de materiaalgebonden emissies te verlagen. De klimaatimpact afkomstig van het produceren van de bouwmaterialen en van het bouwen zelf, maar ook door eventuele renovaties en de uiteindelijke sloop van het gebouw.
In Vlaanderen is de voorbije tien jaar veel expertise gegroeid in circulair bouwen, met aandacht voor ideeën als losmaakbaarheid, nieuwe modulaire systemen of bouw(element)paspoorten om ervoor te zorgen dat materialen eenvoudig opnieuw kunnen worden gebruikt in een correcte toepassing, of om veranderingsgericht bouwen mogelijk te maken en zo de levensduur van het gebouw te verlengen. Deze circulaire strategieën zijn belangrijke stukken in de transitiepuzzel, maar vandaag is het duidelijk dat ze op zichzelf niet volstaan. In navolging van RE-ST, architecten en tegelijk pleitbezorgers van het niet-bouwen, zouden ontwerpers en opdrachtgevers vaker de vraag kunnen stellen of (bij)bouwen überhaupt wel nodig of wenselijk is, en door herbestemming de sloop van bestaande gebouwen geheel of gedeeltelijk kunnen vermijden.
Hergebruik van gebouwen zorgt voor een veel lagere klimaatimpact dan nieuwbouw, en dan vooral hergebruik van de gebouwstructuur. Voor de productie van het beton en staal in die structuur zijn ettelijke tonnen CO2 de lucht ingegaan, dus kunnen we er maar beter zo lang mogelijk gebruik van maken.
Sloop en heropbouw in gewapend beton zou vandaag een nieuwe ‘koolstofbom’ van dezelfde grootteorde veroorzaken, en toch blijft dit helaas vaak de norm. Beton en staal zijn notoir moeilijk te ‘decarboniseren’ door de chemische wetten aan de basis hun productie – innovatie in velerlei vormen is onderweg, maar grootschalige toepassing van deze alternatieven is vooralsnog toekomstmuziek.
Bouwen met hout kan onder voorwaarden een interessant alternatief zijn om velerlei redenen (waaronder een lagere klimaatimpact), maar claims dat hout als bouwmateriaal dé klimaatoplossing bij uitstek is – omdat het CO2 uit de atmosfeer heeft opgenomen tijdens de groei – blijven we best met een kritische blik bekijken. Bouwen en renoveren met materialen vervaardigd van reststromen uit lokale landbouw en landschapsbeheer (waaronder stro, hennep, bermmaaisel) is duidelijk een beloftevolle strategie omdat deze gewassen in korte groeicycli CO2 opnemen, die vervolgens in een bouwmateriaal voor lange tijd kan worden bewaard, waardoor ze zelfs een positieve impact hebben op het klimaat. Bouwen met deze materialen is vandaag nog een niche, maar hun opschaling is mogelijk als de drempels voor hun toepassing worden weggenomen.
Ten slotte: het tegengaan van klimaatontwrichting is vandaag urgenter dan ooit, maar tegelijk moeten we opletten om niet in een ‘koolstoftunnelvisie’ te belanden. Voor het snel en effectief aanpakken van de wooncrisis hebben we een Marshallplan nodig dat niet alleen klimaat, maar ook de andere planetaire grenzen als ‘plafond’ neemt, gebouwd op de fundamenten van sociale rechtvaardigheid.
Er zijn hoopgevende en inspirerende initiatieven van bouwprofessionals die hier vandaag mee aan de slag gaan, zoals het Deense architectenbureau EFFEKT, pionier in het gedragen campagnevoeren voor een strengere nationale wetgeving die gebouwen uitstootlimieten oplegt in lijn met de wetenschap achter het Parijs-akkoord. Oplossingen die nog niet zo lang geleden radicaal leken, lijken dat vandaag minder te zijn. Misschien is dat een teken aan de wand: dat de tijd eindelijk is aangebroken waarin we echt gaan handelen alsof deze crisis existentieel is (namelijk, omdat hij dat is).