‘Raakt er in Vlaanderen écht niets meer vergund?’, vraagt Bram Vandromme. Als advocaat stond hij bijna twee decennia allerlei partijen in omgevingsconflicten bij. ‘Hoe komen we tot oplossingen voor ons falend ruimtelijk beleid?’
Je hoort en leest het vaker: in Vlaanderen vergunningen krijgen, en die vooral op zak houden, zou almaar moeilijker worden. Regels waarvan de complexiteit de pan uit swingt, een toename aan protesterende buren of verenigingen en, als klap op de vuurpijl, een al te strenge “vergunningswaakhond”, de Raad voor Vergunningsbetwistingen, zorgen voor die wansmakelijke cocktail, luidt het veelal.
Er is steeds meer munitie om op vergunningen te schieten, zo klonk het dit weekend nog in De Tijd. Het is nagenoeg onmogelijk om een dossier waterdicht te timmeren, zo luidde het ook eerder al. De teneur? Er scheelt altijd wel iéts.
Wie de tekortkomingen in ons vergunningenbeleid wil oplijsten, komt erg makkelijk tot een lange waslijst. In het regelgevend kader, waarvan het volume steeds verder aandikt, vindt een kat al langer haar jongen niet meer terug. En dan volstaan diezelfde regels vaak niet eens. Denk maar aan de stikstofheisa waarbij die broodnodige regels net al jaren ontbreken.
Zelfs omgevingsambtenaren, stilaan een knelpuntberoep, krabben zichzelf bij momenten stevig in de haren en leidt bij hen de politieke saus over vergunningsbeslissingen tot frustratie.
Sinds het inkleuren van de gewestplannen waarvan de meesten bijna een halve eeuw oud, werd de ruimte in Vlaanderen ronduit mismeesterd. Best pijnlijk is dat diezelfde vermaledijde gewestplannen vandaag nog steeds als basis dienen voor het overgrote merendeel van de vergunningsaanvragen en de beoordeling erover.
De vooral aangekondigde bouwshift lijkt stilaan op de wortel die de ezel wordt voorgehouden. Recente nieuwe regels die dan, althans voor een stukje, vorm moeten geven aan die bouwshift, zoals rond de planschadevergoedingen, worden door veel experts dan weer als volstrekt onbetaalbaar en een historische vergissing aanzien.
En in het veld, of misschien beter: op de betonvloer? Daar zet de ruimtelijke wanorde zich gewoon verder. Met onze urban sprawl zitten we met Vlaanderen achteraan in de Europese bus, en die keuzes zetten we voorlopig gewoon voort, ondanks de hoge maatschappelijke kosten die ze veroorzaken.
Liefst één derde van alle tussen 2013 en 2019 gerealiseerde nieuwbouwwoningen ligt buiten een kern, en 40 procent ervan ook buiten het al bestaande ruimtebeslag. Tussen 2013 en 2021 kwam er in Vlaanderen 15 duizend hectare aan verharding bij. Er slaat dus een grote bres tussen wat verteld, en wat er gedaan wordt. De principes worden in snelheid gepakt. Onze ruimte “is een slechte kruising tussen individualisme en peperdure onbereikbaarheid”, schreef Leo Van Broek recent.
Door deze onaangename spreidstand wanen aanvragers zich in vergunningsdossiers, niet onterecht, ook steevast op de botsauto’s.
Hoe lossen we dit op? Niemand lijkt de uitgang in ons ruimtelijk doolhof nog te vinden. En in de halsstarrige zoektocht naar die uitweg worden er wel al eens wat zondebokken gezocht. Zo worden buurtbewoners van projecten en verenigingen vaak met de vinger gewezen. Ze zijn te mondig geworden, hebben teveel rechten of beroepsmogelijkheden en kunnen vooral niets meer verdragen.
Maar niet alleen zij die procederen, krijgen de wind van voren. Ook de rechter, die finaal soms over vergunningsconflicten moet beslissen, is voor velen de kwaaie pier. Het is geen verre uitzondering meer dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen, bevoegd in Vlaanderen, na een vernietigingsarrest, net als de Raad van State trouwens, als activistisch of bemoeizuchtig met het beleid wordt bestempeld.
Aan moddergooien dus geen gebrek.
Raakt in Vlaanderen dan niets meer vergund? Amper pakweg een halve procent van alle vergunningsbeslissingen in Vlaanderen wordt finaal door de rechter, de Raad voor Vergunningsbetwistingen, vernietigd. Toch lees je dan eerder dat de ‘vergunningswaakhond’ 6 op de 10 aangevochten projecten keldert. De ruimere context krijgt misschien wat te weinig aandacht. Het gros van de vergunningen wordt niet aangevochten. Bovendien zijn de partijen die naar de rechter stappen, ook zeker niet steeds die vaak geviseerde verongelijkte buren of verenigingen. Naast hen zijn dat bij regelmaat ook gemeentebesturen, adviesinstanties of aanvragers zélf.
Ook de rechter in de wind zetten, is toch vooral schieten op de pianist. De Raad voor Vergunningsbetwistingen vernietigt natuurlijk ook enkel maar onwettige beslissingen, meestal op basis van regels die de overheden in ons land nota bene zelf in elkaar knutselen. Kritiek op uitspraken kan, ook zeker op de beoordelingsmarge die een rechter bij zo’n beslissing toe-eigent, maar moet een overheid niet vooral de (vaak: eigen) regels kennen en correct kunnen toepassen? In dat geval zou de vernietigingsgraad, die in globo best al beperkt is, alvast zeker nog een stuk lager kunnen liggen. De rechtsbescherming van de rechter zelf kan, ook in vergunningsconflicten, niet genoeg naar waarde worden geschat.
Maar ik begrijp het moddergevecht over de oorzaken van ons falend ruimtelijk beleid wel. Het is immers werkelijk frustrerend voor elke actor in het veld. Toch zit ergens nog een vaak wat vergeten olifant in de kamer verscholen en dat is de rol van bemiddelen in omgevingsconflicten. Het is onderbenut, ondergewaardeerd en in grote mate ook nog onverkend terrein.
Een duurzame oplossing zoeken voor een vergunningsgeschil blijkt onterecht al te weinig populair. Partijen, ook aanvragers en de betrokken overheden, worden procedureel snel in een stellingenoorlog meegezogen en er zijn in de administratieve fase van de vergunningsprocedure te weinig ankerpunten om diepere loopgraven verderop, richting beroep en rechter, te vermijden.
Terug naar de cijfers bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Een bemiddelingsmogelijkheid bestaat er wel, maar wordt zo goed als niet benut en de optie komt ook vaak ruimschoots te laat. Slechte timing.
Sinds het werkjaar 2014-2015 werd er bij minder dan één procent van alle ingediende beroepen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen ook een bemiddeling opgestart. Bijna nooit dus.
Ook bij het invoeren van nieuwe procedureregels, die de minister recent aan de Vlaamse regering heeft voorgelegd, liggen nog kansen voor het grijpen om eveneens tijdens de administratieve procedures meer bemiddelingsruimte tussen partijen te voorzien. De procedure wil nog meer oplossingsgericht zijn, dus walk the walk.
Bemiddeling is ook in vergunningsconflicten erg zinvol. Dat tonen de cijfers bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen ook aan, want toch in de helft van de opgestarte pogingen leidt de bemiddeling tot een akkoord. Een gesprek in vertrouwelijke context, met begrip voor elkaar, kan focussen op de werkelijke bezorgdheden, wars van alle andere juridische garenspinnerij. ‘Zelfs beter een slecht akkoord, dan een goed arrest’, leerde ik ooit van een van mijn eigen leermeesters.
Ook al is het geen wondermiddel voor onze vele ruimtelijke uitdagingen, toch doet een goed gesprek tussen partijen wonderen. Als advocaat stond ik bijna twee decennia allerlei partijen in omgevingsconflicten bij, en ik heb vanop de eerste rij ervaren dat praten, en bij uitbreiding bemiddelen, tot oplossingen, aanzienlijke tijdswinst, minder beroepsprocedures en financiële besparingen leidt. En voor overheden ook tot realisaties van hun gewenst ruimtelijk beleid. Alleen maar winnaars.
Doen.
Bram Vandromme (°1983) is expert omgeving en ere-advocaat. Dit opiniestuk verscheen eerder op Knack.be.