Peter Vanden Abeele, stadsbouwmeester Gent, heeft een vierde stadsessay klaar Stadsgebouw 2.0. Het is een pleidooi om stadsgebouwen robuuster en meer inclusief te maken. Dit door onder meer het beheer, de programma’s en architectuur van stadsgebouwen anders aan te pakken. "Omdat de coronacrisis een grote impact heeft op de stad en hoe ruimte en ook stadsgebouwen gebruikt worden, schreef ik dit opiniestuk. Het reikt verder en wijst ook op de maatschappelijke en sociale impact van deze crisis. We zien dat stadsbewoners ook weerbaarheid tonen die we moeten meenemen in het concept van stadsgebouwen. Het stuk toont de problemen, de opgaves en biedt positieve insteken", klinkt het.
Corona maakt slachtoffers. onze samenleving krijgt klappen. ook de stad en alles waar ze voor staat, krijgt het zwaar te verduren. Er wordt geopperd dat stedelingen te krap behuisd zijn, een tuin ontberen, te weinig kwalitatieve publieke buitenruimte en groen voorhanden hebben,… Kortom dat er gewoonweg te weinig fysieke ruimte is om afstand te bewaren en gezond, laat staan content te blijven.
Deze pandemie strooit bovendien zout in een open wonde: onze steden zijn nog onvoldoende duurzaam en dat voelen we nu harder dan voorheen. Zo is er te weinig ruimte om ons veilig en duurzaam te verplaatsen met de fiets. De crisis dwingt ons door te denken én te ondernemen: we maken meer ruimte in straten vrij voor voetgangers en fietsers. In één beweging nemen we die straten ook in als speelstraat of zetten we grotere terrassen. Maar er is ook te weinig ruimte voor groen en klimaatmaatregelen die een opwarmende stad leefbaar moeten houden. Dat snelsnel voorzien lukt natuurlijk niet. Dus waar het kan ontvluchten we ook die stad en dan zijn de randstedelijke groengebieden welgekomen oorden.
Deze crisis toont ons opgaves waar de stad voor staat. Ze lijkt ook een makkelijk alternatief te suggereren: De verspreide bebouwing in de open ruimte en de Vlaamse verkaveling lijken plots ideale woonomgevingen, rustig en met meer ruimte. Veilig in ons eigen ‘vrijstaande’ kot, achter een haag in de eigen tuin, en alleen in de eigen wagen onderweg naar de supermarkt of pendelend naar het werk. Corona zet decennia planningswerk en -denken op zijn kop. Ook hierdoor krijgen de stad en het pro-stedelijk beleid een mentale tik.
Met de lock-down ging een stuk van de stad, en een groot deel van haar stedelijke voorzieningen, op slot. Die sluiting is niet zo onschuldig, ze raakt de stad en haar bewoners in hun ziel. De Amerikaanse socioloog Ray Oldenburg lanceerde begin jaren 1990 het begrip third places, hangplekken voor de gemeenschap die naast de woonplek (first place) en werkplek (second place) cruciaal zijn om ons sociaal leven te structureren. Voorbeelden zijn het stamcafé, het verenigingslokaal, de bibliotheekleeszaal, de sportclub, het wijkpark... Ze bezorgen mensen het gevoel dat ze ‘erbij horen’, er ‘thuis zijn’. Ze verankeren inwoners in hun woonomgeving: er worden verbindingen gemaakt en mensen bij elkaar gebracht die iets voor elkaar kunnen betekenen. Net deze gebouwen, plekken en voorzieningen die voor een groot deel van de stedelingen wonen in de stad aantrekkelijk maken, werden gesloten. Ze blijken er niet naar gebouwd om het risico op virologische aanvallen in te dijken. Gentenaars zochten creatieve oplossingen: spraken -op afstand uiteraard – meer met de buren en hielpen elkaar. Stadsdiensten en middenveld schakelden over op alternatieve dienstverlening en steun. Problematisch blijft wel dat een heel aantal stedelijke welzijns- en ontmoetingsfuncties gesloten werden die voor een aanzienlijke groep stedelingen noodzakelijk zijn in hun dagelijkse (over-)leven. Niet voor iedereen is de stad een keuze, het is evengoed een noodzaak.
In ijltempo werden daarom maatregelen uitgevaardigd om gedeeltelijk terug open te gaan maar tegelijk ook om diverse groepen te scheiden. Schotten in plexiglas, tape, aparte looplijnen en circulatiegangen en gereserveerde tijdsloten moeten de stedelingen van elkaar weg houden. Mondmaskers en die anderhalve meter projecteren dat zelf op elke stedeling. Het is nu (even?) noodzakelijk, maar confronteert ons ook met een nieuwe werkelijkheid: afstand houden leidt langzaam tot een afstandelijke stad en samenleving. Wie goed wil doen, vermijdt nu ‘de andere’. En dat raakt nu net aan wat de stad tot ‘stad’ maakt en het Gentse karakter typeert: de mogelijkheid om ‘de andere’ te ontmoeten. Sociale interactie is een wezenlijk kenmerk van de stad en levert heel wat culturele en sociale winsten op. Door te verglijden in een gesegregeerde manier om met burgers om te gaan, dreigt de stad haar essentie te verliezen.
Met de publicatie van het stadessay #04, stadsgebouw 2.0 hou ik een pleidooi om in de organisatie van publieke dienstverlening de kans te grijpen om elkaar te blijven ontmoeten. In de onze stadsgebouwen, het patrimonium waarin publieke dienstverlening wordt aangeboden, ijver ik ervoor het pluralisme van het stedelijk leven ruimtelijk te vatten. In de opgaves die we nu bedenken of ontwerpen, valt veel concrete winst te boeken, zo blijkt althans in Gent. Winst die we niet weggevaagd willen zien door deze crisis. We moeten onze stadsgebouwen open houden, in de letterlijke zin én in de sociale betekenis ervan. We moeten durven ze nog meer ‘stads’ te maken. Er zitten heel wat nieuwe stadsgebouwen en reconversies in het verschiet o.a. nieuwe schoolsites, renovaties van buurtcentra, wijkwerkplaatsen en stadskantoren, sporthallen, stedenbouwkundige ingrepen op grotere stadscampussen, en echt brede stadsgebouwen met een clustering van allerhande functies. Ik pleit ervoor om steeds te komen tot echt gedeelde stedelijke gebouwen en campussen waarin we ontmoeting centraal zetten en ‘hangplekken’ voor de gemeenschap maken. Publieke dienstverlening raakt aan veel aspecten van een mensenleven – zoals gezondheid, opvang, sociaal werk, ontmoeting, opvoeding, of ontspanning. Al deze programma’s verdienen een plek in het stadsgebouw. Door het slim samenbrengen van verschillende programma’s, en door het gebruik, het beheer en de architectuur van stadsgebouwen te herdenken, kunnen we de stad meer weerbaar maken. Ook in coronatijden. Enkele van de aanbevelingen:
Gebruik gebouwen gewoon meer. Stadsgebouwen zijn nog te vaak inefficiënt in tijd- en ruimtegebruik. Schoolgebouwen zijn ‘s avonds en in het weekend gesloten. Wat als we daar ook sport-, jeugd-, kunst- en andere onderwijsactiviteiten onderbrengen bijvoorbeeld? Er is – mits goede afspraken – ook gelijktijdig gebruik mogelijk door verschillende groepen mensen. Er kan veel ruimte gedeeld worden, denk aan vergader-, eet-, onthaal- of repetitieruimtes. Zo kan ook financiële en ecologische winst worden geboekt.
Ontwerp gebouwen als een pak dat te ruim zit. Stadsgebouwen zijn vaak het resultaat van vierkantemetertabellen waarbij gevraagde functies in een plan, ruimte én structuur worden omgezet. Alles ligt vast en is, ondanks goed ontwerpwerk, onmogelijk aanpasbaar. Stadsgebouwen vereisen echter ‘overmaat’ om duurzaam te anticiperen op toekomstige, nu nog onbekende noden. Ontwerpend onderzoek laat toe diverse scenario’s te verkennen, te combineren en te testen met verschillende gebruikers.
Stel een campingbaas aan. Voor het breed gebruiken van een stadsgebouw is een nieuwe rol noodzakelijk, die van de campingbaas. Die ervoor zorgt dat dat het Stadsgebouw 2.0 zo vlot mogelijk draait. Als verschillende gebruikers willen ‘samenleven’ in het stadsgebouw, moet er wel leven in de brouwerij zijn. En dat vergt meer dan alleen efficiënt sleutelbeheer en onderhoud. Iemand moet aan ‘samenlevingsopbouw’ doen: zorgen voor verbinding, gastvrijheid en een stimulerende omgeving.
Houd het stedelijk. Het is van belang om in de locatiekeuze, de organisatie, vormgeving, inrichting en het beheer van stadsgebouwen aandacht te hebben voor zichtbare en onzichtbare drempels. Het gaat om de uitstraling en de toegankelijkheid, maar ook om de mogelijkheid om je het gebouw toe te eigenen zonder anderen uit te sluiten. We moeten meer inzetten op de ‘zachte kant’ van het functioneren van een gebouw en ook dat meenemen in het ontwerpend onderzoek.
We zien vandaag weerbaarheid terugkomen in Gent. In de inventiviteit van stadsdiensten om dienstverlening terug op poten te zetten, in creatieve voorstellen van het middenveld, ondernemers en cultuurorganisaties om diverse vormen van ontmoeten een aangepaste plek te geven. Maar vooral in de vele kleinschalige initiatieven van buurtbewoners gericht om om elkaar te helpen, te spreken, te zien. Overal zien we initiatieven die tonen hoe weerbaar de stad, als organisatie en als maatschappij, wel kan zijn. Grootse zaken maar ook kleine interventies fungeren als tegengif in tijden van corona. De stad biedt een kans om radicaal inclusief te zijn. Het Stadsgebouw 2.0 vertaalt deze visie concreet in ons eigen patrimonium. Want laat ons hieruit ook lessen trekken voor na deze crisis. Opdat we deze wervende initiatieven niet stopzetten en terugkeren naar de orde van de dag. Of erger nog, dat deze crisis blijvende littekens van afstandelijkheid nalaat. Want in Gent zeggen we “ik u ook”.